Colour in Time
Jan Brand, Anne van der Zwaag (ed.)
ArtEZ Press / Terra, 2011

 

Alle kleur is virtueel

Ik heb me lang verzet tegen de aanschaf van een kleurenprinter. Niet nodig. Dat gedoe met gekleurde streepjes en woordjes in tekst die gewoon in zwart/wit veel leesbaarder is... Misschien had die weerzin dezelfde reden als waarom ik – en zoveel van mijn ‘peers’ in de culturele wereld – altijd in zwart of grijzen gekleed ga. Kleur is afleiding, zwart/wit is essentie. En wij gaan over essentie.

Inmiddels heb ik natuurlijk wel een kleurenprinter, al was het maar omdat er tegenwoordig geen andere meer te krijgen zijn. Maar die printer gebruik ik mondjesmaat. Sinds jaren is mijn belangrijkste leesmedium niet meer het gedrukte of geprinte papier, maar het beeldscherm. En daar speelt kleur een belangrijke rol, die het frivool esthetische verre overstijgt. Gekleurde woorden betekenen dat je er meer mee kunt dan ze alleen lezen. Kleur zegt: ‘klik hier’. Op het beeldscherm is kleur dus een functioneel element, een wezenlijk aspect van de graphic user interface. Welke kleur precies wordt gebruikt voor een bepaalde interactie, lijkt minder belangrijk. Gerelateerd aan optische en typografische criteria, is het paars of blauw dat sinds de oertijd van de webbrowser links aangeeft een buitengewoon slechte kleur voor die functionaliteit, daarover zijn bijna alle deskundigen het eens. Toch merkte een van de meest gerespecteerde onder hen, usability goeroe Jacob Nielsen, op dat die kleur, al was het een verkeerde keuze, maar gehandhaafd moest blijven omdat men er nu eenmaal aan gewend was. Voor een medium dat op het moment van die uitspraak net tien jaar oud was, leek me het wat prematuur om gewenning als doorslaggevend argument te gebruiken, maar eigenlijk is het interessanter om te constateren dat de anonieme softwareontwikkelaar die ooit voor paars koos psychologisch kleurenblind was. Ik durf er althans wat om te verwedden dat de meeste mensen op de vraag welke kleur zij het meest geschikt vinden om een woord in een zin te accentueren zouden antwoorden: rood. Dat is sinds mensenheugenis de kleur die zegt: opgelet!

Elke kleur heeft een zintuiglijke lading, een gevoelsmatige betekenis, die ook ervaren kan worden als aanraking of smaak of klank. De abstracte schilder Kandinsky zei: “geel klinkt als een schelle trompet”. In zijn tijd, rond de vorige eeuwwisseling, was het een fenomeen dat erg in de belangstelling stond, synesthesie. Voor sommigen is dat een werkelijk ervaren menging van zintuiglijke waarnemingen; zij krijgen letterlijk een smaaksensatie bij bepaalde kleuren of zien daadwerkelijk kleuren bij bepaalde geluiden of tonen. Voor de meesten van ons gaat het hier echter om een mentale associatie tussen wat we met verschillende zintuigen waarnemen en hoe we dat ervaren. Rond de vorige eeuwwisseling waren kunstenaars gefascineerd door die associatie. Kandinsky noemde zijn abstracte werk, met muzikale terminologie, ‘improvisaties’ en ‘composities’, de componist Hector Berlioz beschreef de muziek van een vriend als “clair-obscur” van klanken met een “melancholieke kleur”, zijn collega Alexander Scriabin bracht in zijn eigen muziek klank en kleur bijeen door een orgel in het orkest op te nemen dat kleuren projecteerde in plaats van tonen te produceren, en de Futurist Carlo Carà schreef een manifest over “het schilderen van kleuren, geluiden en geuren.”

Dergelijke ‘synesthetische’ virtualiteit speelt mee in functioneel gebruik van kleur. Rood klinkt luid, ruikt sterk, smaakt scherp, voelt zwaar. Geel klinkt duidelijk en draagt ver, ruikt zoet en voelt warm. Groen voelt veilig en klinkt vriendelijk. Blauw ruikt fris. Grafisch ontwerpers kennen de kracht van deze kleuren en hun virtuele klank- en smaakassociaties, en gebruiken ze daarom vaak als signaalkleuren. Maar ze weten ook dat je er spaarzaam mee om moet gaan. Teveel kleur leidt, net als teveel smaak of geluid, tot overvoering en een verlies van onderscheidende kwaliteit. Hoe bonter het palet van de ontwerper, hoe groter de kans op visuele chaos. En dat kan soms levensgevaarlijk zijn. Toen na een fatale brand op de luchthaven van Düsseldorf, waarbij zestien mensen om het leven kwamen, een analyse naar de oorzaken werd gedaan, kwam ontwerpbureau MetaDesign tot de conclusie dat de aanduidingen voor de nooduitgangen zowel verkeerd geplaatst waren als niet opvallend genoeg vormgegeven en gekleurd. Dat inzicht was leidend bij Meta’s ontwerp voor een nieuwe set pictogrammen voor de luchthaven, waarbij heldergroen zeer selectief werd ingezet voor pictogrammen die met veiligheid te associëren waren: nooduitgangen, eerste hulp, alarmknop. En het bracht bewegwijzeringsontwerper Paul Mijksenaar ertoe om op Schiphol de kleur groen uitsluitend nog te gebruiken in de pictogrammen voor de vluchtwegaanduidingen.

Kleur is, naast typografie, een doorslaggevende factor in de leesbaarheid en herkenbaarheid van informatieontwerp. Om visuele orde en overzicht te scheppen in de wirwar van zwarte lijntjes die in gangbare grafieken de bewegingen van beurskoersen weergeven, vertaalde ontwerper Frederik Ruys die grafische lijnen naar kleurbanen, blauwe voor stijgende lijnen en rode voor dalende. De mate van stijging of daling gaf hij aan door de kleurintensiteit van de banen te variëren. Zijn grafiek van het effect van de kredietcrisis op de beurskoersen, voor het Financieele Dagblad van 20 december 2008, is een schoolvoorbeeld van hoe effectief kleur kan zijn bij de weergave van complexe gegevensverzamelingen. Het is ook een typisch voorbeeld van goed virtueel kleurgebruik. Rood en blauw zijn geen eigenschappen van de cijfers of de werkelijkheid erachter, maar kleuren worden wel van oudsher gebruikt om associaties met die werkelijkheid beeldend weer te geven. ‘Rode cijfers’ en ‘rood staan’ zijn synoniem met verlies en schuld. Als Ruys die metaforiek helemaal consequent had willen overnemen, had hij groen gebruikt voor positieve resultaten, maar vanuit een oogpunt van optische herkenbaarheid koos hij gelukkig voor blauw, een kleur waarvan we de nuances makkelijker herkennen dan die van groen.

Frederik Ruys

Kleur geeft woorden, cijfers en tekens een stem; roepend, pratend of fluisterend. Hoe ‘luid’ een kleur kan zijn, is niet alleen afhankelijk van de kleur zelf, maar ook van de kleuren en kleurnuances eromheen. Dat was een belangrijk inzicht na de luchthavenbrand van Düsseldorf – de vluchtwegaanduidingen vielen te weinig op temidden van de visuele chaos. In een wit sneeuwlandschap zal zelfs het teerste lichtgroen van een ontluikend blaadje of het bleekste geel van de eerste narcis direct in het oog springen. In een carnavalsoptocht zal het je moeite kosten afzonderlijke kleuren goed van elkaar te onderscheiden. Zoveel luide stemmen versmelten tot een kakofonie. Of, als je ze goed arrangeert en dirigeert, tot een meerstemmig koor. Dat is wat de coloristen onder de kunstenaars doen: harmonische composities van kleuren maken, met hier en daar misschien een dissonant om de kijker wakker te schudden. Zo beschreef Kandinsky zijn schilderijen, als muzikale composities waarin kleuren klanken vertegenwoordigden. En omgekeerd schreef Louis Andriessen voor het Kerstnummer van het Drukkersweekblad in 1967 een compositie waarin kleur een centraal aspect van de notatie was. De kleuren zwart, rood en blauw gaven elk een stem aan in deze visuele partituur. Andriessen gebruikte de kleuren als notatie, en dus beperkte hij zijn palet tot drie zeer goed van elkaar te onderscheiden kleuren. In zijn visualisatie van de muziek stelde hij zich dus op als grafisch ontwerper, die informatie helder en leesbaar wil overbrengen. Kandinsky’s werk hoeft niet letterlijk ‘gelezen’ of ‘gehoord’ te worden, maar is bedoeld om als geheel ervaren te worden. De schilder/colorist kan dus veel meer kleuren gebruiken, en die ook veel meer mengen dan de ontwerper. Hem gaat het om het akkoord, om de harmonie. De ontwerper mikt op het contrast, om de herkenbaarheid van één kleur als één toon.

Dick Elffers

In dat verband merkt Umberto Eco in zijn Mondriaanlezing van mei 1981 op dat, om algemeen herkenbaar onderscheid te blijven maken, een cultuur waarschijnlijk niet meer dan 7 kleuren betekenisvol kan gebruiken. Over die zeven kan iedereen het eens zijn. Zodra er kleinere nuances gebruikt worden, krijg je onenigheid en verschil van interpretatie: is dit nu hemelsblauw of ultramarijn? Oudroze of goudrood? Als je het verschil tussen kleuren algemeen herkenbaar wilt houden, moet je je richten op de grootste gemene deler. Dat zie je in de kleurstelling van verkeersborden. Het rood van een verbodsbord kan, door verwering, een niet zo duurzame verf of de straatverlichting eromheen, een beetje naar oranje of purper neigen, het blijft te categoriseren als ‘rood’. En dat moet ook; een oranjerood verkeersbord bedoelt niet te zeggen “een beetje verboden”, net zo min als een purper verkeersbord “heel erg verboden” betekent. Rood is rood, verbod is verbod. Eco merkt op dat je in nationale vlaggen iets dergelijks aantreft: zeven basiskleuren, waarmee je zo’n beetje alle vlaggen van de wereld kunt maken.

AMO

Er zijn twee projecten die dat gegeven als uitgangspunt namen voor het ontwerp van een nieuwe vlag van Europa, al deden ze dat niet bewust. Rem Koolhaas en zijn grafisch onderzoeksteam AMO combineerden alle kleuren van alle vlaggen van de Europese Unie in een landenvolgorde. Dat leverde een soort barcode op, waarin elk land is vertegenwoordigd maar ook opgaat in een bont geheel – de grenzen tussen de diverse nationale kleuren vervagen. Daar staat tegenover dat het geheel zoveel kleurbanen heeft, dat de volgorde er eigenlijk niet meer toe doet. AMO’s vlag is daarom symbolisch, maar niet iconisch in de zin dat het een direct herkenbare en eenduidige vorm oplevert. Studenten van grafisch ontwerper Annelys de Vet deden het iets anders. Ook zij verzamelden alle kleuren van alle vlaggen van de EU en rangschikten ze op ‘populariteit’, op de mate waarin ze voorkomen in die vlaggen. Dat leverde een beeld op dat in grote mate vergelijkbaar is met dat van AMO, een soort barcode. Maar vervolgens brachten ze alle kleurnuances terug tot de erbij horende basiskleuren. Dat resulteerde in een vlag met 6 kleuren in zes banen van verschillende breedte – rood komt het meest voor, zwart het minst. Die vlag voldoet aan Eco’s inzicht en heeft het in zich om iconisch te worden: algemeen herkenbaar en onverwisselbaar.

Annelys de Vet

De nationale vlaggen laten ook iets anders zien, namelijk dat ‘virtuele kleur’, dat wil zeggen kleur die niet een fysieke eigenschap is van een materiaal of object, ‘reële kleur’ kan worden. Rood-wit-blauw, verticaal gearrangeerd, is Nederland. Blauw-wit-rood, horizontaal gearrangeerd is Frankrijk. Een geel verbodsbord zal niet als zodanig worden herkend en erkend. Een turquoise aanduiding van een nooduitgang zal over het hoofd gezien worden. De kleuren en de objecten – vlaggen, verkeersborden – zijn in deze gevallen zozeer met elkaar vervlochten dat we de combinaties als even natuurlijk zijn gaan zien als het blauw van de hemel, het rood van vuur, het groen van gras en het geel van zand. Gewenning speelt hier een grote rol. Dat geldt ook voor het kleurgebruik bij de verpakking van verschillende soorten producten. Wie in het buitenland wel eens een supermarkt is binnengelopen zal het gemerkt hebben: je herkent bepaalde heel gewone producten niet meer omdat de verpakking een andere basiskleur heeft dan je thuis gewend bent. Melk hoort in Nederland in blauwe pakken te zitten, welk merk het ook is. Als een Nederlander in het buitenland een geel pak melk ziet staan in het zuivelschap, denkt hij: vanillevla. Toen Albert Heijn een nieuwe verpakking introduceerde voor suiker, kon ik dat product een tijd lang niet vinden. De dominante kleur van die verpakking, rood, staat in mijn hoofd voor zout. Suiker zat, zolang ik me kan herinneren, in zakken met blauwe opdruk.

Een ander mooi voorbeeld van virtueel gebruik van kleur bij verpakkingen is het blauw van maandverband. Op geen enkel merk maandverband zul je ooit een helder rood tegenkomen. En in de televisiereclames voor dat product wordt de effectiviteit ervan niet gedemonstreerd met tomatensap – onbetwist de beste stand-in kleur voor bloed –, maar met een helderblauwe vloeistof. De kleur blauw in dit geval is een schoolvoorbeeld van kleureufemisme. De reclame toont hygiënisch blauw, maar bedoelt bloedrood. Blauw is schoon, helder, klinisch, anorganisch, licht, reukloos. Blauw is niet alleen optisch tegenovergesteld aan rood, maar ook psychologisch. Bij alle producten die in onze cultuur zijn verbonden met schaamte – maandverband, toiletpapier, luchtverfrissers – zul je heldere, lichte kleuren tegenkomen, en geen donkere, zware. De kleur verlicht het schaamrood.

Gevoel heeft kleur. Een donkerbruin vermoeden. Een roze blik. Een grijzige stemming. Films gaan daar soms heel subtiel mee om. Alle kleur die vervaagt wordt langzamerhand een beetje bruinig, en omgekeerd lijkt dus alles wat we in dergelijke kleuren zien oud. Daarom worden veel historische films gedraaid in sepiatinten, want die geven het gevoel van een vergeeld oud plaatjesboek. Vroege stripboeken werden om economische redenen in ongemengde primaire kleuren gedrukt – de rasters die kleurmenging mogelijk zouden maken waren te duur voor de paar dubbeltjes die die boekjes mochten kosten. Regisseur Warren Beatty maakte gebruik van de gewenning die dat bij zijn publiek heeft opgeleverd: het rigoureus beperkte en harde kleurpalet waarin hij zijn film over stripheld Dick Tracy opnam, maakt dat we die film, ondanks de live action, toch als cartoon beleven.

Het merkwaardige is dat we die kleurstellingen, of het nu zachte sepiakleuren of harde primaire kleuren zijn, na verloop van tijd niet meer opmerken. Onze ogen lijken zich aan te passen en accepteren de virtuele kleuren van de film allengs als de werkelijkheid waarnaar we kijken. Dat is niet alleen een psychologisch effect, maar ook een neurologische eigenschap van ons oog, zoals iedereen weet die wel eens vanuit een overheersende kleuromgeving terug de buitenwereld is ingestapt. Mij overkwam dat toen ik ooit op wintersport in een skilift stapte, een bubbel van blauwig plexiglas. Dat ik naar buiten kijkend de wereld in een blauwzweem zag, was niet verrassend, maar wat ik niet opmerkte was dat gaandeweg de rit naar boven, die blauwzweem verdween, en de buitenwereld weer zijn gewone kleuren aannam. De schok kwam toen we uitstapten: de besneeuwde hellingen waren ineens roze geworden, de blauwe lucht was diep rood, het gele skipak van m’n broertje was knalgroen. Het blauwfilter dat de skilift was, was in m’n hoofd gaan zitten!

Dat leidt me tot de conclusie dat eigenlijk alle kleur virtueel is. Kleur is geen materiaal, maar een immateriële eigenschap van fysieke objecten. Kleur is hoe objecten en materialen het licht weerkaatsen. Maar evenzeer is de kleur die we zien afhankelijk van hoe ons hoofd dat licht interpreteert. Kijken we door een roze bril of door een blauwe bubbel? De virtuele wereld is in essentie alles wat we denken voordat we het zien, of wat we bedenken als we iets zien. Het is het rijk van de verbeelding, die onze werkelijke ervaring en waarneming letterlijk kan kleuren. Het virtuele is, hoe ‘onwerkelijk’ ook, nauw verbonden met culturele normen en aannames, zoals uit bovenstaande voorbeelden mag blijken. Die culturele aannames vormen een werkelijkheid op zich en geven mee vorm aan de realiteit zoals we die ervaren. In die zin zijn de ‘virtuele’ codes die onze blik op de wereld sturen zo werkelijk als het maar zijn kan. Ook de kleurenblinde weet wat ‘rood’ betekent, en dat het gras groen is, al kan hij dat niet zien. Kunstenaars en ontwerpers gebruiken kleur in dit licht om gedachten, gevoelens, stemmingen op te roepen, die zo virtueel mogen zijn als een on-line avatar, maar die niettemin een mentale werkelijkheid vertegenwoordigen. Ze laten ons zien, niet hoe de wereld is, maar hoe we hem kunnen of moeten ervaren. Ook al kunnen we die virtualiteit analyseren en de manier waarop hij met geluiden, reuk, kleuren en de synesthetische verknopingen daartussen werkt beschrijven, het blijft heel moeilijk om hem te definiëren. Het virtuele is er en is er niet. Het zit in onze hoofden en net als kleur is het geen fysieke eigenschap van de wereld buiten ons. Voor het virtuele zouden we dan ook de woorden van schilder en grafisch ontwerper Dick Elffers kunnen gebruiken toen hij de essentie van kleur probeerde te beschrijven: “De ogen luisteren naar kleur en met de ogen wordt hij beantwoord. Voor kleuren zijn geen woorden.”




max bruinsma