Dutch Design Jaarboek 2011
NAI Publishers

 

Langs ongebaande paden


Metahaven
Metahaven, Affiche Frontière

Het design, de wetenschap, ja zelfs de ooit 'vrije kunsten,' worden steeds meer afgerekend – ook letterlijk – op hun bijdrage aan de markteconomie. De creatieve industrie, heet het dan, is een research and development tak van het innoverende bedrijfsleven. Klinkt mooi en nuttig, maar wat betekent het?

Onderzoek en ontwikkeling zijn twee begrippen die in de hedendaagse geëconomiseerde cultuur zo vaak in samenhang gebruikt worden dat je haast zou vergeten dat het hier om heel verschillende zaken gaat. Ze spelen zich af in nogal verschillende werelden. De ene lijkt op het Afrika van Stanley en Livingstone in de negentiende eeuw. De andere lijkt op Nederland in de vorige eeuw. Livingstone was op zoek naar de bronnen van de Nijl en leek daarbij verdwaald geraakt te zijn; Stanley was op zoek naar Livingstone. Geen van beiden wist precies waar ze moesten zoeken, maar ze hadden een richting. De één vond iets anders dan wat hij zocht – niet de Nijl, maar de Kongo –, de ander vond na veel omzwervingen en diepgravend onderzoek wie hij wilde vinden: "Dr. Livingstone, I presume?" Intussen brachten beiden onbeschreven land in kaart, vulden ze witte plekken in. Hun onderzoek was niet ongericht, ze hadden uitgesproken geografische, economische, journalistieke en ideologische motieven en doelstellingen. Maar als echte ontdekkingsreizigers hielden ze niet alleen hun einddoel voor ogen, maar keken ze ook onderweg goed om zich heen. Zo werden niet eerder vermoedde meren ontdekt, nooit geziene bergketens beschreven en nieuwe routes opengelegd. Bijvangsten van een speurtocht in onbekend gebied. Belangrijker dan de hamvraag ("waar ligt de bron van de Nijl?" bijvoorbeeld), was de 'what if?' vraag: wat als we die kant eens opgaan? Het feit dat bij die exploraties soms nieuwe en nuttige zaken aan het licht kwamen, leidt wel eens af van de kosten die daarvoor gemaakt zijn, de vele keren dat 'die kant' doodliep, ook letterlijk – het sterftecijfer van dergelijke expedities was bizar hoog, en ook Livingston overleed uiteindelijk op zo'n dead end. Tot de kosten van succesvol onderzoek zou, kortom, ook moeten behoren wat je de 'afschrijving' van onsuccesvolle experimenten kunt noemen, de keren dat 'what if?' een teleurstellend 'nothing' opleverde.

Ontwikkeling begint pas als je ervan overtuigd bent dat je de goede kant op gaat. Er is een plan en een methode, en er is door onderzoek gestaafd bewijs dat het haalbaar moet zijn. Van Fokker, Philips en DAF tot Bugaboo en TomTom zijn bedrijven pas echt begonnen toen er zicht op was dat hun product ook echt zou verkopen. Geen honderd procent zekerheid natuurlijk, want ook ondernemen is risico's nemen, maar toch, een goede ondernemer koerst op meer dan vage aannames alleen. Het what if? moment is voor hem gepasseerd. Op vergelijkbare wijze ontstaat de idee van de 'maakbare samenleving,' een ontwikkeltraject gestoeld op aannames die op hun beurt weer op onderzoek zijn gebaseerd, maar die voorbij het stadium van 'what if' zijn. Het verschil met de relatieve ongerichtheid van de ontdekkingsreiziger is niet dat de uitkomst zeker is – de Nederlandse samenleving kent tal van 'trajecten' die niet het beoogde doel hebben bereikt. Het verschil zit 'm er vooral in of je de exploratie met dan wel zonder kaart begint.

Metahaven
Metahaven, Affiche Frontière

In het wetenschappelijk onderzoek zie je eenzelfde onderscheid, dat tussen 'fundamenteel' en 'toegepast' onderzoek. Fundamenteel onderzoek begint typisch met de 'what if' vraag. Wat zou er gebeuren als we deze twee stoffen bij elkaar gooien, bijvoorbeeld? Dat mag geklooi met de scheikundedoos lijken, maar ook hier zit – meestal – een vraag, een hypothese achter die het experiment richting geeft. In fundamenteel onderzoek is de 'what if' vraag altijd verbonden met een 'waarom' vraag, gevolgd door de 'hoe' vraag. Waarom is koolstof, dat bekend staat als goede isolator, in laagjes van één atoom dun (grafeen) ineens een heel goede geleider? En vervolgens: hoe krijg je die laagjes zo dun? De vraag wat je eventueel van dat grafeen zou kunnen maken – geleidende coating voor touchscreens of supersnelle computerchips –, komt later. Een van de onderzoekers die de bijzondere eigenschappen van grafeen heeft uitgezocht en uitvond hoe je dat materiaal op bruikbare schaal kunt maken, is de Russisch/Nederlands/Britse nanonatuurkundige Andre Geim. Hij kreeg voor zijn onderzoek in 2010 een Nobelprijs. Geim staat erom bekend dat hij een deel van de onderzoekstijd van zichzelf en zijn team besteedt aan zogenaamd 'zij-onderzoek,' vrije excursies in onbekend terrein. In een interview zei hij ooit: "In negenennegentig procent van de gevallen leiden die zijpaadjes nergens toe, maar als je maar vaak genoeg wat probeert vind je ineens gekko-tape uit. Of grafeen!"

Geim bekritiseert de toenemende focus van Europese financiers van fundamenteel onderzoek op toepasbaarheid. "Onderzoek dat alleen door nieuwsgierigheid wordt gedreven staat onder druk van mensen die menen te weten hoe je wetenschappelijk onderzoek het beste kunt inzetten voor de problemen die de samenleving als cruciaal beschouwt," schreef hij in een brandbrief in Nature. Het klinkt mooi, 'cruciale problemen van de samenleving' oplossen, maar in de praktijk komt het er vaak op neer dat toenemend wordt getoetst of onderzoek economisch nut heeft. De nieuwsgierigheid van een bevlogen onderzoeker is echter veel breder. Die antwoordt op de vraag naar het nut iets dat vergelijkbaar is met de beroemde respons van Edmund Hillary toen hem werd gevraagd waarom hij perse de Mount Everest wilde beklimmen: "because it's there." Dat is verbonden met de 'what if' vraag. Je ziet dat die berg er is en vraagt je af hoe het zou zijn om er bovenop te staan. Niet of je daar rijk van wordt.

Ook in de kunsten is er sinds lange tijd een vergelijkbare firewall tussen 'vrije' en 'gebonden,' 'autonome' en 'toegepaste' gebieden. De autonome kunst houdt zich bezig met de vragen die de kunstenaar zichzelf stelt. De toegepaste kunst verbindt zich met het oplossen van 'cruciale problemen van de samenleving.' Nu is ook hier, net als bij ontdekkingsreizen en wetenschappelijk onderzoek, de grens niet altijd even scherp te trekken, maar grosso modo is hij goed te beschrijven. De autonomie van de kunst is misschien wel het scherpst geformuleerd door Frank Stella, die op de vraag naar wat zijn abstracte werk betekende ooit antwoorde: "What you see is what you see." Zijn kunst had geen andere bedoeling dan er te zijn. Daartegenover staat de nog kortere omschrijving van wat goed design is van een van de mannen die het vak in de jaren '50 status gaf, Raymond Loewy: "Good design sells." Waarmee hij maar wilde zeggen dat het belangrijkste probleem dat een ontwerper voor zijn opdrachtgever moet oplossen dat van de verkoopbaarheid is.

Metahaven
Metahaven, Affiche Frontière

Beide quotes zijn in dit verband natuurlijk clichés, maar wat me verontrust is dat vooral de laatste – design als verkoopargument – steeds meer letterlijk wordt genomen en steeds breder wordt toegepast. Zowel het design als de wetenschap, en zelfs de 'autonome' kunst, staan onder toenemende publieke druk om zich te concentreren op hun economisch potentieel. Economisch in de beperkte zin van geld verdienen. Dat is verontrustend omdat de focus op geld verdienen, op afzet, meestal leidt tot een keuze voor gebaande paden, voor bekend terrein. En tot kopieergedrag, want de hoge kosten van onderzoek – de afschrijving van de keren dat de 'what if' vraag niets opleverde – kunnen vermeden worden door hen die voortborduren op bekende successen, die gebruik maken van de kaart die door de echte ontdekkingsreizigers is getekend. Productie, en dus ook onderzoek en ontwerp, wordt meer dan ooit gedreven door opbrengst. Winstmaximalisering bij minimale kosten is het belangrijkste doel van de industrie geworden. De belangrijkste functie van een hedendaags product is zijn capaciteit om mee te liften op de golf van commercieel succes. Goedkope kopieën doen dat door de bank genomen beter dan dure originelen.

Deze versmalling – of verdomming – van wat in economische termen als functioneel beschouwd wordt, kan in elke supermarkt of interieurwinkel worden ervaren, maar nergens zo intens als op beurzen van consumptiegoederen: eindeloze liftplaatsen. Het meeste van wat hier als 'nieuw' wordt aangeprezen is volkomen inwisselbaar met de noviteiten van vorig jaar. Het meeste is redundant. Op het eerste gezicht lijkt dit in flagrant contrast met de onderzoekende essentie van het design. Want de geschiedenis van het ontwerpen is toch stevig geworteld in het functionalisme, die culturele ideologie uit het begin van de twintigste eeuw die het uitwieden van redundantie als een van de cruciale opgaves van architectuur, design en productieprocessen zag. Dat kernconcept van het functionalisme lijkt geperverteerd te zijn tot zijn tegendeel: het vieren van redundantie als de meest kosteneffectieve manier om innovatie voor te wenden. In feite gaat het hier echter om een overgesimplificeerde interpretatie van precies die kernwaarde: alles wat vanuit het oogpunt van opbrengst redundant wordt geacht, wordt uit het ontwerp gefilterd. Variatie zonder vastomlijnd doel – dat essentiële mechanisme van de evolutie – wordt geminimaliseerd. Het verkennen van zijpaden wordt als te riskant afgeschaft. De dialectiek van trial and error komt schurend tot stilstand. Wat blijft is wat Freud ooit genoemd heeft: "het narcisme van het kleine verschil."

Metahaven
Metahaven, Affiche Frontière

Nu is onderzoek altijd een vrij marginale culturele activiteit geweest, althans als het gaat om het aantal mensen dat zich er mee onledig houdt en de bedragen die erin worden geïnvesteerd. Zowel in de wetenschap als in de kunsten zijn substantieel veel meer vakmensen bezig met doorontwikkeling, toepassing en vermarkting dan met fundamenteel onderzoek. Toch ligt aan al hun werk het onderzoek van die weinige anderen ten grondslag, de pioniersarbeid die voorheen onbekende gebieden in kaart heeft gebracht. Dat soort onderzoek is altijd maatschappelijk ondersteund geweest, want slechts zeer weinigen hadden middelen genoeg om het op eigen houtje te doen. En zelfs die rijke eenlingen wisten zich mentaal gesteund door de nieuwsgierigheid van hun tijd- en cultuurgenoten. Livingstone, een man van zeer eenvoudige komaf, was niet zomaar een zonderlinge avonturier – eerder een door kerk en overheid goed geoutilleerde representant van een christelijk-imperialistische samenleving die zich als het licht der wereld zag. De motieven achter de maatschappelijke ondersteuning van ontdekkingsreizen, fundamenteel onderzoek en de schone kunsten mogen soms twijfelachtig zijn – morele hybris, nationalistische trots, schaamteloos winstbejag –, een verbindend kenmerk is altijd nieuwsgierigheid naar het onbekende geweest.

Nieuwsgierigheid laat zich niet graag indammen door een gesloten systeem van criteria voor het nut ervan. Dat leidt socioloog en stedenbouwkundige Richard Sennett ertoe te stellen dat ook de keren dat een 'what if' vraag niets oplevert zeer functioneel zijn, niet alleen voor de maker – die het onderwerp van zijn betoog is – maar ook voor de samenleving als geheel: "Als een experiment op niets uitloopt, zeggen we vaak 'dat was nou echt nutteloos.' Nu, dat is niet zo. Falen heeft zeer praktische gevolgen voor makers; het zet aan tot heroverweging en herschikking. Ik zou zeggen: alle ruis heeft waarde." Openstaan voor onvoorziene zijwegen, voor serendipische ontdekkingen, die in uitontwikkelde producten meestal zijn weggeretoucheerd, is een essentie van onderzoek, zowel in de wetenschap als in het design. Een spraakmakend onderzoeker in het grafisch ontwerp, Daniël van der Velden – met partner Vinca Kruk oprichter van Metahaven –, betreurt het dat in het ontwerpen zo weinig plek is voor reflectie op niet-gerealiseerde ontwerpen, op de exploraties die (nog) geen markttoepassing hebben gevonden. Alleen de architectuur kent enig belang toe aan nooitgebouwde projecten, als de logboeken van ontdekkingsreizigers in het vak. Maar in het grafisch ontwerpen – en voor de meeste andere ontwerpvakken geldt hetzelfde – draait alles om het tastbare eindresultaat, zegt Van der Velden: "schetsen zijn niet belangrijk, pitches worden weggegooid. Daarmee doet het grafisch ontwerpen zichzelf tekort, omdat het sommige kwaliteiten verliest die in het eindresultaat zijn afgeslepen of weg geargumenteerd."

Bij het werk van Metahaven krijg je wel eens het idee dat veel van die 'slijpsels' niet voor niets uit regulier grafisch werk zijn verwijderd. Te ver uitgerekte letters, een overdaad aan kleurverlopen, schaduwen en andere cliché decoraties, gevoegd bij vaak nogal slecht beeldmateriaal uit onduidelijke bronnen – allemaal zaken die een geoefend ontwerper zal proberen te vermijden. Maar al levert Metahaven's onderzoek vaak uitingen op die tegen de traditionele professionele en esthetische standaarden ingaan, het brengt wel iets in kaart: niet zozeer onbeschreven terrein als wel verschuivingen in het landschap. Van der Velden behoort intussen tot de meest erudiete kenners van typografie en grafisch ontwerp die ik ontmoet heb, dus hij weet waartegen hij zondigt. Metahaven's mentaliteit is dan ook een schoolvoorbeeld van 'what if' denken: We kennen de gebaande paden – goed –, maar wat gebeurt er als we eens een andere kant opgaan? Die andere kant is in Metahaven's geval de exploratie, analyse en herschikking van de beeldtalen en verhalen van de hedendaagse gemedieerde visuele cultuur, en die omvat zeer veel meer dan wat de gangbare designvertogen toelaten. Het is een mentaliteit die in eerste instantie gedreven wordt door professionele nieuwsgierigheid, door het verlangen om iets te doen met de enorme hoeveelheid materiaal die zich aan de ontwerper aanbiedt, ook en vooral buiten de grenzen van het welomschreven vakgebied. De potentie van dat materiaal onderzoeken, uit te vinden of je er iets mee kunt – because it's there –, is de drijvende kracht achter elk relevant onderzoek.

Wie de motiveringen beziet die het huidige innovatie- en cultuurbeleid in Nederland moeten onderbouwen komt tot de slotsom dat nieuwsgierigheid althans op beleidsniveau een uitgewerkte categorie is. Alle paden zijn beschreven. Wat rest is het verkeer erop zo efficiënt mogelijk te regelen en zo winstgevend mogelijk te maken. Experiment is een hobby geworden voor hen die het zich kunnen permitteren. De rest kan zijn ontdekkingen doen op Discovery Channel. Ondanks regeringsteksten over het belang van de 'creatieve industrie' betekent dit ook voor het design dat de maatschappelijke steun voor experiment is opgedroogd, voor zover de overheid die steun representeert. Want ook de creatieve industrie wordt in dit beleid vooral gezien als aanjager van de economie en minder als gebied waar zich vrij en fundamenteel onderzoek naar de middelen en media van het ontwerpen kan afspelen. Tegenover de disproportionele bezuiniging die de huidige regering op experimentele, onderzoekende en explorerende cultuuruitingen doorvoert, staat een massieve vergroting van de overheidsparticipatie in research and development voor het bedrijfsleven. De anderhalf miljard die het Rijk wil uittrekken voor negen 'topsectoren' uit de nationale economie, waaronder de creatieve industrie, gaan exclusief naar die takken van bedrijvigheid waarin Nederland al een voorsprong heeft. Dat het economische succes van die sectoren evenzeer te danken is aan een gedurende lange tijd opgebouwde infrastructuur van wetenschappelijk onderzoek, experimenterend design en kritische kunsten, als aan zakelijk ondernemerschap lijkt geheel vergeten. Dat is merkwaardig voor een cultuur die zich graag laat voorstaan op zijn openheid en nieuwsgierigheid. In zijn essay in Dutch Heights, eerder dit jaar, gaf de president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Robbert Dijkgraaf, blijk van verbazing: "Vreemd genoeg staat in deze tijd, waarin zo'n beetje alles kan en mogelijk is, de diversiteit van kunst en cultuur onder druk. Er lijkt eerder een regressie naar het gemiddelde plaats te vinden, dan dat er gestimuleerd wordt nieuwe vormen te ontwikkelen." Ook Dijkgraaf wijst op de negatieve effecten van de economisering van kunst, design en wetenschap op wat we maar de evolutie van de cultuur en samenleving zullen noemen, het uitfilteren van economisch gezien redundante variatie: "Onder de werking van de markt vermindert de natuurlijke 'biodiversiteit' van de kunsten – net zoals de velduil met uitsterven wordt bedreigt, terwijl er ondertussen zo'n honderd miljoen kippen in Nederland leven. Dit verlies aan verscheidenheid is schadelijker dan de cijfers laten zien. De geschiedenis leert ons dat juist de lange staart van de evolutie de zeldzame elementen bevat die uiteindelijk de grootste veranderingen geven."

Research en development zijn niet hetzelfde, al zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden: zonder research geen development. Toch blijft het belangrijk het onderscheid te kunnen zien en waarderen. R&D wordt nu vaak instrumenteel geïnterpreteerd; het is onderzoek ten behoeve van ontwikkeling, waarbij beide gedacht worden als noodzakelijke voorstadia van marktgerichte productie. Maar research als exploratie, als ontdekking, als curiosity driven activiteit zoals Geim zegt, kan niet alleen worden overgelaten aan zonderlingen op zolderkamertjes en genieën in garages. Een samenleving die echt innovatief wil zijn moet ook de kosten willen dragen van de keren dat 'what if' niet direct iets verkoopbaars oplevert, de keren dat nieuwsgierige onderzoekers zonder kaart op pad gaan en niet weten of ze met iets, of überhaupt, terugkomen.

Metahaven
Metahaven, Affiche Frontière




max bruinsma