De Groene Amsterdammer
jaargang 124, nummer 32, 12 augustus 2000

De Nieuwe Cultuur?
De Nieuwe Economie!

Tot hun eigen verbazing lezen steeds meer kunstenaars, schrijvers, cultuurcritici en anderen, die vroeger alleen bij de kapper betrapt werden op het doorbladeren van de beursberichten, nu de economiekaternen van dag- en weekbladen met grote aandacht. Die relatief nieuwe belangstelling van 'cultuurdragers' voor zoiets banaals als de wereld van het geld heeft minder met nieuwsgierigheid te maken dan met noodzaak. Wie dezer dagen de ontwikkelingen op het gebied van de nieuwe media wil bijhouden - en dat geldt voor bijna elke cultuurmaker - kan niet volstaan met de nieuwskaternen of de culturele bijlages; het nieuws over nieuwe media staat op de economiepagina's.

Eigenlijk is het verbazingwekkend dat de discussie over bijvoorbeeld de mogelijke opsplitsing van Microsoft niet ook wordt gevoerd in de culturele supplementen. Het is immers duidelijk dat een applicatie als Windows niet alleen economische, maar ook diepgaande culturele gevolgen heeft gehad. Of dat de 'mergers' van telecombedrijven en informatie- en vermaaksproducenten even zwaarwegende effecten op de beurs kunnen hebben als op de cultuur in het algemeen. Over het laatste wordt alleen opvallend weinig geschreven. Het gaat over de spullen (Breedband mobiele telefonie! Interactieve tv! Online personal assistants!), en over wat dat ons gaat kosten in termen van infrastructuur en tarieven, maar minder over wat we daarmee gaan doen, en hoe die technologie onze culturele interacties gaat beïnvloeden. Wordt de burger mondiger van al die technologie, of wordt hij steeds meer in de rol van passieve consument gedrongen, bestookt door een zich explosief uitbereidend netwerk van koopimpulsen? Wat zijn, behalve de financiële aspecten waar de uitgeverswereld zich toenemend zorgen over maakt, de gevolgen van de erosie van het intellectueel eigendom voor de verspreiding van kunst en cultuur? De aandacht voor de culturele implicaties van technologische ontwikkelingen staat in geen verhouding tot die voor de economische aspecten ervan. 

Staatssecretaris van Cultuur Rick van der Ploeg constateerde onlangs iets vergelijkbaars, toen hij zei: "Technologische zaken worden doorgaans gekaapt door het economische departement, door de technocraten. Het is de vraag of ze daar wel zo exclusief thuis horen; kunstenaars en andere creatieven zouden evengoed de drijvende krachten op dit gebied kunnen zijn." Van der Ploeg sprak vorige week vrijdag in politiek-cultureel centrum De Balie in Amsterdam bij de opening van een klein congres over de 'nieuwe economie', 'Tulipomania dotcom'. Dit congres was nu eens niet georganiseerd door marktanalisten en vertegenwoordigers van start-ups en dotcoms, maar door de cultuurcritici en net-activisten rond Nettime, een kritisch internet discussieforum dat de maatschappelijke, culturele en politieke effecten van nieuwe technologie op de voet volgt.

Is het toeval dat dit het tweede congres binnen enkele weken was over aspecten van de 'nieuwe economie' waarop de jonge culturele digerati uit Europa en Amerika afkwamen? Een maand geleden zaten ze in Berlijn, bij 'Monomedia'. Die conferentie was georganiseerd door Willem Velthoven, directeur van webdesign consultancy Mediamatic in Amsterdam en sinds vorig jaar professor Multimedia aan de Hochschule der Künste in Berlijn. Velthoven zelf zegt liever 'Monomedia' - nu alle media bij elkaar komen in computernetwerken, is het belangrijker naar de samenhang te kijken dan naar de veelheid. Thema van zijn conferentie: value, in de culturele en de economische betekenis van het woord. ‘Het is misschien geen aantrekkelijk vooruitzicht temidden van websites te leven,’ zei Velthoven tegen een zaal vol jonge webdesigners, mediatheoretici en kunstenaars. ‘Maar die kant gaat de maatschappij op, en veel van de mensen hier zijn daar medeverantwoordelijk voor. Wij veranderen elke dag de wereld met ons werk. Als wij een website ontwerpen voor een bedrijf, ontwerpen we het bedrijf zelf opnieuw. Als we een website maken voor de stad waar we wonen, ontwerpen we de politiek en de gemeenschap opnieuw. Als we muziek online verspreiden, is dat een nieuwe vorm van entertainment. Elke e-commerce site is het herontwerpen van handel. En elk intranet dat we aanleggen is een herontwerp van arbeid.’

Daarmee liggen de kernvragen voor de cultuur-politieke avant-garde op tafel. Wat Velthoven beschrijft heeft overduidelijk diepgaande culturele implicaties, maar het discours speelt zich tot nu toe vrijwel uitsluitend af in termen van economie. Op het internet is elke vorm van menselijke omgang in het teken van handel komen te staan. Terwijl het toch zo goed begon: even afgezien van de militaire oorsprong van de infrastructuur, is het internet als communicatiekanaal ontwikkeld voor de facilitering van wetenschappelijke uitwisseling. Openheid is daarin een vereiste - vrije uitwisseling van informatie en kennis behoort tot de essentiële voorwaarden voor wetenschappelijke vooruitgang, en die essentie zie je terug in de architectuur van het internet. Vooral in Amerika is dat open discours op het net (met gesloten beurzen) vergaand vervangen door een gesloten economisch model van uitwisseling (met geld als 'Sesam-open-u'). 

Ook buiten het internet is die tendens te zien. Zelfs in sommige takken van wetenschap, zoals biochemie, worden nu sub-ontdekkingen gepatenteerd omdat de ontdekkers vermoeden dat hun kennisdeel onontbeerlijk kan zijn voor een latere, economisch veelbelovende, technologie. De concurrentie tussen academische en commerciële onderzoekers in het human genome project (het in kaart brengen van alle menselijke genen) is daarvan een verontrustend voorbeeld. Eenzelfde tendens zie je in softwareontwikkeling, waar om dezelfde reden steeds kleinere onderdelen van applicatiesoftware gepatenteerd worden, zodat ze onbereikbaar worden voor de concurrentie, en daarmee ook voor gerelateerd onderzoek en ontwikkeling. Het is de dood in de pot voor een brede cultuur van onafhankelijke experimenteerlust, en een aspect van de informatiemaatschappij waar de meer optimistische verdedigers van de cultuur van kennisuitwisseling en communicatie in de nieuwe technologie niet graag de nadruk op leggen: geld maakt gierig.

Voor de economen is het daarentegen het bewijs van hun gelijk. Robin Hanson, een econoom die in Berlijn straalde alsof hij net met helium was ingespoten, beweerde met genadeloze opgewektheid dat iemand zijn bijdrage aan de samenleving pas kwijt kan als hij hem op de markt weet te zetten. En hij zei nog iets: geld maakt eerlijk. Mensen voor wie er niets op het spel staat hebben makkelijk praten, maar iemand geeft pas echt zijn mening als hij er geld mee kan verdienen - of verliezen. Daarom stelde Hanson een nieuw systeem voor: Futarchy, Government by Bets. Mensen zetten echt geld in op de koers van lastige besluiten als gun control en de interventie in Kosovo. De markt beslist: de optie die het verstandigst is voor de markt wint. Een vanuit democratisch oogpunt bizar aspect van dit 'weddenschapsmodel', is dat hoe kleiner de minderheid is, die van de markt gelijk krijgt, hoe meer die aan zijn gelijk verdient. Hanson liet zich niet door dergelijke details afleiden; het succes van zijn model in de nieuwe economie van venture capital en dagjeshandelaren, waar investeringen in technologische ontwikkeling inderdaad steeds meer op a day at the races gaan lijken, was hem genoeg.

In Amsterdam, bij Tulipomania, legt de Maastrichtse econoom Robin Cowan uit hoe die nieuwe economie werkt: "Kennis is moeilijk te produceren, maar zeer gemakkelijk te reproduceren. Wanneer kennis een product wordt, zoals in de meeste software, betekent dat dat degene die het eerst op de markt is, de hele markt heeft. Concurrentie gaat niet meer om wie het beste product heeft, maar wie de standaard zet. De 'new economy' is een 'winner-takes-all' economie, waarin investeren zeer hoge risico's draagt, en onderzoek en ontwikkeling een soort loterij wordt: wie het eerst klaar is, heeft de jackpot." Dat is natuurlijk niet helemaal waar - zie Netscape: de eerste, de beste, de verliezer -, maar wat er van waar is, heeft duidelijk maatschappelijke en culturele gevolgen. Het feit dat de kans op snelle en grote winst vergaand is gedemocratiseerd, en de beurs voor iedereen met wat spaargeld toegankelijk is geworden, betekent nog niet dat iedereen meeprofiteert. Dat volkskapitalisme leidt intussen tot een economisering, en daarmee een versmalling, van het maatschappelijke en culturele debat. Welke waarden vertegenwoordigen we nog als, om Lucebert te parafraseren, alles van waarde werkbaar is geworden? Is het enige antwoord op de vraag hoe de overheid de beperkte ruimte in de ether voor breedband mobiele telefonie inricht: 25 miljard gulden? De obsessie met de krankzinnige winsten die in de nieuwe economie gemaakt kunnen worden vertroebelt de blik op wat werkelijk van waarde is. Steve Cisler, schrijver en internet analist uit Silicon Valley, merkte in Amsterdam op: "In de overspannen economie, waar de keerzijde van zeer hoge winsten zeer hoge risico's zijn, trekken alleen gebieden met de hoogste winstverwachting de investeringen aan. Gebieden als onderwijs, cultuur en zorg, waar dat niet zo is, blijven achter." 

Schrijnend komt die achterstand aan het licht als je de bedragen die in de ontwikkeling van technologische infrastructuur worden geïnvesteerd vergelijkt met die in de culturele benutting en verdieping daarvan. Op de dag na het congres in Berlijn verschenen de adviezen van de Raad voor Cultuur. Op het gebied van de nieuwe media stellen ze, ondanks mooie voornemens, teleur. Het centrumdenken, in instituten en collecties, wint het nog steeds van het begrip voor de middelpuntsvliedende, gelijkvloers schakelende en zichzelf uitbreidende aard van de digitale cultuur. Natuurlijk is de waardering voor instituten als de Waag, Montevideo en V2 terecht, maar verder is er weinig winst. Niemand gaat er veel op vooruit, kleine initiatieven blijven in de marge, en de fondsen die incidentele subsidies te verdelen hebben - Mondriaan Stichting, Nederlands Fonds voor de Film en het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst - blijven in budget gelijk. Ondanks lippendienst aan de uit 'het veld' gehoorde roep om ondersteuning bij digitale presentatie, informatievoorziening en conservering is er nauwelijks werkelijke steun voor een technologische inhaalslag van de cultuur. De hierboven geciteerde staatssecretaris Van der Ploeg beraadt zich over de vraag of er 35 miljoen bij kan. Minder dan anderhalf promille van wat alleen al die telefoonfrequenties ons gaan opleveren! 

Maar ja, cultuurmakers zijn het gewend op een houtje te bijten. Het romatische idee dat kunstenaars hun grootste beloning zouden vinden in het blote feit dat ze kunst maken, ongeacht of ze daarvan kunnen leven, is niet alleen onuitroeibaar, het verovert in sneltreinvaart terrein. Een - economische en culturele - keerzijde van de snelle rijkdom van een toplaag in de succesvolle dotcoms is de verslechtering van de werkomstandigheden in de aan de nieuwe technologie verbonden bedrijfstakken. Tachtig-urige werkweken zonder overwerktarief tegen een uurloon dat ruim onder dat van vergelijkbare bedrijfstakken in de 'oude economie' ligt, kenmerken het werk in de 'webshops' van de nieuwe media, de websitefabrieken en callcenters die de massaverplaatsing van informatie en goederen via het internet mogelijk maken. Econoom Andrew Ross, van New York University, onderzocht het en concludeerde: "Het lijkt erop dat oude, 'zelfopofferende' tradities van arbeid, gebruikelijk bij kunstenaars, schrijvers en academische onderzoekers, snel oprukken van de marges van de productieve economie - de 'bohème' en de 'ivoren toren' - naar de centrale sectoren van de informatie economie, waar hun ambachtelijke, of artisanale mentaliteit het model voor industriële arbeidsorganisatie wordt." Hij bedoelt te zeggen dat het culturele model van de uitgemergelde maar bevlogen en vervulde artiest nu met veel succes wordt ingezet om 'kennisarbeiders' te overtuigen dat ze cultuurmakers zijn, voor wie een hoge roeping en een vrije, ongebonden levensstijl moeten opwegen tegen slechte werkomstandigheden en onderbetaling. 

Als er, intussen, in de new economy al sprake is van 'cultuur', wordt daar doorgaans iets heel anders mee bedoeld dan wat vooral Europeanen die zich de tijd 'Ante Internet' herinneren ermee bedoelen. In de nieuwe economie is 'cultuur' synoniem geworden met 'brand identity'. De identiteit die mensen vroeger ontleenden aan de 'eeuwige waarden' van religie of politieke ideologie, wordt nu gezocht in snel wisselende collages van aan merkartikelen verbonden life styles. Elk merk probeert zijn eigen, duidelijk te onderscheiden 'cultuur' uit te dragen, in de wetenschap dat merkentrouw, brand loyalty in het jargon, tot hechte gemeenschappen van betrouwbare consumenten leidt. Het jargon, dat identity consultants gebruiken om de positie van hun opdachtgevers te versterken, is vaak rechtsstreeks afkomstig uit de etnologie en antropologie. Men heeft het over cultural engagement, een vorm van communicatie die aansluit bij een gedeeld cultureel begrip, en over 'bedrijfscultuur'. 'Internal branding' is een modewoord in deze kringen, dat aangeeft dat de medewerker op vergelijkbare manier in de bedrijfscultuur wordt ingebed als de klant in de marketing strategie. Corinna Snyder, van huis uit antropoloog, nu manager bij een van de snelstgroeiende internet consultancies, Razorfish, deed tijdens tulipomania in De Balie aan zelfkritiek: "Wat bedoelen consultants als ze de interactie van klanten met de website van de Chase Manhattan Bank een cultural engagement noemen? Ze gebruiken het vocabulair van de culturele analyse, maar niet in de oorspronkelijke kritische zin. Ze hebben het niet over cultuur-uitwisseling om vervolgens de machtsstructuren en betekenissystemen die inherent zijn aan een massieve financiële institutie uit te pluizen… ze noemen het 'culturele uitwisseling' om er een gevoel aan toe te schrijven. Ze noemen het 'cultuur' om die vervolgens zelf te vormen en kneden. Cultureel betekent hier in feite dat we aan de macht helemaal geen aandacht hoeven te besteden."

Als uit dit scala van aspecten van de nieuwe economie iets duidelijk wordt, is het wel dat de economie de cultuur vergaand aan het koloniseren is. Eenvoudige economische modellen worden op veel complexere culturele en maatschappelijke contexten gelegd, en jargon uit de culturele analyse wordt gekaapt om au fond eenzijdige marktproposities het chachet te geven van ingewikkelde sociale en culturele interacties. De economisering van wat vroeger het 'publiek domein' heette is schijnbaar onafwendbaar. De vrij toegankelijke ruimte waar de deelnemers aan een cultuur samenkwamen om die gedeelde cultuur zowel te ervaren als te vormen - de agora - is een markt geworden. Nu ook kunst steeds meer in geld wordt uitgedrukt, dreigt het begrip van 'waarde' vrijwel uitsluitend economisch gedacht te worden. Het besef dat ook economie een cultureel proces is, dat niet alleen gestuurd wordt door harde cijfers, maar ook door emoties, culturele appercepties, sociale interacties en informele informatie netwerken, begint te slijten, en daarmee de gedachte dat het van belang blijft dat essentiële delen van ons culturele 'kapitaal' om niet ter beschikking moeten blijven voor de samenleving als geheel. 

Kunst en cultuur zijn niet alleen 'content' die over die media wordt verspreid waar er de meeste winstverwachting voor bestaat. Cultuur is een wisselwerking die aanzienlijk subtieler en multilateraler werkt dan de 'interactie' tussen producent en consument.. Deelnemers aan een cultuur zijn niet eenvoudigweg te vergelijken met kopers en verkopers, zelfs al zou je stellen dat die rollen voortdurend wisselen. Voor de interactieprocessen die zich in een ontwikkelde cultuur als de onze afspelen, is het economische model van de transactie te simpel (een inzicht, overigens, dat zowel John Adams als Karl Marx delen). Uiteindelijk raakt de kolonisering van het culturele domein door de economie aan de wortels van de democratie. Evenals de relatie tussen kunstenaars en publiek meer behelst dan een transactie, is de verhouding tussen consumenten en producenten een fundamenteel andere dan die tussen de burger en zijn afgevaardigde. Wanneer de democratie volgens economische modellen wordt ingericht, verandert de dynamiek van checks and balances diepgaand… Hanson's model van government by bets is daarvoor het bewijs uit het ongerijmde. Diverse sprekers in zowel Berlijn als Amsterdam gingen min of meer vanzelfsprekend uit van de nieuwe economische conditie. Maar zelfs de cyber-communist Richard Barbrook stelde niet de hamvraag: overleeft de democratische cultuur zijn eigen economisering?

Steeds meer kritische mediadenkers stellen zich zulke vragen wèl bij de nieuwe economie en de digitale cultuur. Ze zien het organiseren van bijeenkomsten en congressen als Monomedia in Berlijn en Tulipomania dotcom in Amsterdam als een noodzakelijke compensatie voor de kolonisering van 'hun' terrein, de cultuur, door het economische denken. Ze lezen de Financial Times en de Wall Street Journal om zich te wapenen tegen suits die zelfs bij de kapper niet met een cultureel tijdschrift betrapt zullen worden. In dat internationale netwerk bevinden zich opvallend veel Nederlanders: Geert Lovink, Rop Gonggrijp, Andreas Broeckmann, Marleen Stikker, Eric Kluitenberg, Arjen Mulder, Dick Rijken, Caroline Nevejan, Dirk en Willem van Weelden. Optimisten in een staat van permanente scepsis. Niet bang voor het bedrijfsleven, overtuigd van de mogelijkheden die de individuele gebruiker van het internet heeft om binnen en buiten de commercie te werken aan nieuwe vormen van netwerk en gemeenschap. Ze zien hoe de verantwoordelijkheid van de 'cultuurmaker', dat wil zeggen: zo ongeveer iedereen die een online omgeving helpt veranderen, met de dag toeneemt. Ze geloven niemand op zijn woord. Beeldvaardig, moordend eigenwijs en altijd bezig alternatieven aan te dragen voor wat de markt te bieden heeft. 

Het is een los, internationaal netwerk van min of meer verwante geesten die vanuit een culturele praktijk, vaak direct verbonden aan de nieuwe technologische media, nadenken over de informatiesamenleving. Je komt ze in de papieren wereld veel te weinig tegen, en de bijeenkomsten die ze organiseren lijken vaak op, zoals media activist en organisator van tulipomania Geert Lovink het uitdrukte, 'views from inside the network'. Ze verspreiden hun essays via websites en mailinglists, niet via de krant, omdat de taal van de digitale wereld daar vaak weerstand oproept. Een paar jaar geleden, toen het verschil tussen gebruikers en niet-gebruikers van internet en nieuwe technologie nog duidelijk was, lag niemand daar wakker van. Nu iedereen het internet bezoekt is het een pijnlijke scheiding der geesten. De vragen die in Berlijn en Amsterdam gesteld werden gaan niet alleen de digerati aan. Ze raken de kern van onze cultuur.
 
 

Max Bruinsma
Chris Keulemans




max bruinsma