Items
12e jaargang, no. 5/6, december 1993


Wim Crouwel:


foto: Nienke Terpsma

"Ik ben een functionalist die teveel last heeft gehad van esthetiek"

Eind dit jaar gaat Wim Crouwel met pensioen, dat wil zeggen: hij wordt weer free-lancer. De oprichter en ex-directeur van Total Design, ex-hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft en de Erasmus Universiteit Rotterdam en ex-directeur van Museum Boymans-van Beuningen is er niet de man naar om 'in ruste' te gaan. Binnenkort opent het Rijksmuseum Amsterdam het eerste post-pensioen werkstuk van Crouwel, de mammoettentoonstelling 'De dageraad van de Gouden Eeuw'.
Wim Crouwel is om twee - zeer verbonden - redenen beroemd en in sommige kringen verguisd: zijn compromisloos heldere, ordenende vormgeving, en zijn al even compromisloze verdediging, in woord en geschrift, van de waarden van het Functionalisme. Crouwels afscheidstentoonstelling in Museum Boymans-van Beuningen is wat dat betreft programmatisch: het jaar 1928 - het ijkpunt van de tentoonstelling - markeert het hoogtepunt van het Functionalisme èn het geboortejaar van de samensteller. Is de ontwerper die museumdirecteur werd, door zijn verhevigde omgang met de vrije kunst minder streng geworden?

Crouwel: Gedurende de tijd dat ik hier in het museum zit ben ik er eigenlijk steeds feller op geworden: ik heb de neiging kunst en ontwerp steeds extremer los van elkaar te zien, ook al zijn de optische overeenkomsten vaak nog zó opvallend. Iemand als Frans Haks probeert dat weg te redeneren. Die beweert dat er geen enkele aanleiding meer is om nog verschil te zien tussen beeldende kunst en design. Maar als ik alleen al de mensen spreek - ontwerpers en kunstenaars - dan blijken ze zó verschillend gemotiveerd, de denkwereld is zó verschillend, dat ik alleen al op die grond weiger te geloven dat ze naar elkaar toe groeien. De aanleiding voor kunstenaars om beelden bijeen te brengen, komt vanuit een uitermate onafhankelijke individuele visie, bijna uit het onderbewuste, terwijl een toegepast ontwerp heel bewust gecreëerd is op grond van een aantal opgaven dat gesteld is, of dat men zich zelf stelde.

Bruinsma: Is dat niet een wat ouderwets...

Crouwel: Dat mag ouderwets zijn, maar nog altijd heel geldig!

Bruinsma: ...wat ouderwets idee van kunst? Kunst komt voort uit onderbewuste zieleroerselen van...'

Crouwel: Ik blijf beweren dat beeldende kunst een strikt autonome aangelegenheid is. Dat brengt mij tot dat misschien wat ouderwetse standpunt: de beeldende kunst is een autonome aangelegenheid, zonder verantwoording tegenover de maatschappij. En de maatschappij moet maar zien wat ze daar mee doet en doet er soms heel veel mee. Dat vind ik nog steeds een geldig principe voor de beeldende kunst.

Bruinsma: Ik vraag me af af het tegenwoordig nog wel zo nuttig is om die scheiding aan te brengen, omdat de noties van functionaliteit enerzijds en autonome uitdrukking van de vorm anderzijds in elkaar over beginnen te lopen. De technische inhoud van een apparaat bijvoorbeeld, heeft vaak weinig meer uitstaande met de vorm ervan. Functie moet dan op een andere wijze worden uitgedrukt.

Crouwel: In die categorie produkten kom ik ook wel eens in de moeilijkheden; in mijn periode in Delft merkte ik dat er enorm tegen dat soort zaken werd aangehikt: wanneer de vormvrijheid zoveel groter wordt, worden de tactiele eigenschappen van een produkt veel belangrijker. Dat is voor ontwerpers een heel moeilijke materie. In Delft waren dat soort zaken aanleiding om zeer specifieke vormleer oefeningen te doen. Dan worden de tactiele en vormkwaliteiten plotseling nummer één. Maar om terug te komen op je vraag: ik geloof ook wel dat design en beeldende kunst zich zeer dicht in elkaars buurt kunnen bevinden. Ontwerpers en kunstenaars kunnen er van beide kanten vlak tegen aan schurken, maar die lijn overschrijd je nooit! Die lijn is een nulpunt: aan de ene kant vriest het, aan de andere kant dooit het, maar het kan hooit vriezen en dooien tegelijkertijd! Het is het één of het ander, daar ben ik van overtuigd en ik heb tot nu toe geen voorbeelden gevonden die me ertoe brengen die visie los te laten.

Bruinsma: Ook de stoelen van Donald Judd niet?

Crouwel: Nee. Als Judd bezig is met die stoelen, is hij stoelen aan het maken, en geen kunst. Bij Judd loopt die scheiding dwars door de persoon heen. Dat kan gebeuren.

Bruinsma: Dat lijkt nogal schizofreen.

Crouwel: Dat lijkt zo, maar Donald Judd is voor zichzelf begonnen meubels te maken, heel eenvoudig. Dat hij dat doet binnen het domein, waardoor hij ook in zijn beeldende kunst gefascineerd is, die minimal-kant, is heel voorstelbaar. Hij maakt die meubels in eerste instantie voor zichzelf, in dezelfde geest als zijn andere werk...

Bruinsma: In dezelfde geest...

Crouwel: Ja, maar hij maakt die meubelen niet met hetzelfde ogmerk als zijn beeldende kunst. Dat werk bestaat uitsluitend uit unica, terwijl het hem niet uitmaakt dat een serie van zijn stoeltjes exact dezelfde vorm en hetzelfde formaat heeft. Maar je brengt me natuurlijk met een man als Judd bijna in moeilijkheden, omdat het probleem dat je aansnijdt daar in één en dezelfde persoon is vertegenwoordigd. Omgekeerd zou je van Rietveld in z'n vroege Stijl-periode wel kunnen zeggen dat hij het domein van de beeldende kunst betreedt. Maar dat is bij Rietveld ook niet gebeurd: Rietveld heeft nooit meubelen gemaakt als plastieken. Hij kende zijn meubelen grote plastische waarde toe vanuit de gedachte dat je in je leven meer naar een stoel kijkt, dan dat je er op zit. Dat is zo'n typische, pragmatische Rietveld-uitspraak, die al weergeeft waarbij mee bezig was.

Bruinsma: Van de Rood-Blauwe stoel zou je kunnen zeggen dat het, meer dan een statement over zitten, een statement is over...

Crouwel: ...over ruimtelijkheid. Dat is absoluut zo. Maar Rietveld was meubelmaker in hart en nieren; het zitten heeft hij nooit uit het oog verloren. Rietvelds stoelen zitten bijna allemaal fantastisch! Ik heb 'n rood-blauwe, een hele oude, en ik zit er altijd heerlijk in. Ik leg wel 'ns een kussentje onder m'n kont, want hij zit hard, maar comfortabel. Voor de Zigzag stoel geldt hetzelfde, het zijn heel comfortabele stoeltjes. Dus de stoelen van Rietveld gaan nooit over de grens!
Er is waarschijnlijk geen object dat zo'n geliefd thema voor ontwerpers is als de stoel. Dat zal ook wel nooit ophouden. Het is een object dat heel dicht bij een primair menselijke functie ligt, en daar uitdrukking aan geven is natuurlijk fantastisch! Ik vind dat heel veel stoelen daar uitstekend in zijn geslaagd. Ze geven allemaal op een overtuigende manier uitdrukking aan dezelfde primaire functie! Al die objecten verwijzen haar hetzelfde: zitten.
Zodra je naar iets anders verwijst, overschrijd je wat mij betreft een grens. Zo'n slagroomhoorntje, dat Vemer Panton ooit heeft gemaakt, ja, dat vind ik zo trendmatig! Maar daarnaast heeft Panton de Zigzagstoel nog eens over gedaan, in polyester, en dat vind ik op zichzelf een fantastisch geïnspireerd antwoord! Dat is dan wél een bijdrage aan de eigentijdse ontwikkeling!

Bruinsma: Mendini heeft van die Zigzagstoel ook eens een nogal oneerbiedig re-design gemaakt...

Crouwel: Dat vond ik mooie ontboezemingen van iemand die uiterst intelligent de Moderne Beweging becommentarieerde en er de betrekkelijkheid van wilde aantonen. Dat heeft hij heel spiritueel gedaan! Daar kom je vaak verder mee dan met Mendini's originele ontwerpen, vind ik...

Bruinsma: Een interessant grensgeval is ook Joep van Lieshout. Hij maakt meubels en sanitair, en presenteert die als sculptuur. Zelfs in het museum blijkt het moeilijk om in zijn geval kunst en design uit elkaar te houden: een groot werk van Van Lieshout, een signaal-oranje tapkast, is door Boymans aangekocht. Niet uit het kunstbudget, maar uit het budget van de Huishoudelijke Dienst!

Crouwel: Van Lieshouts mentaliteit sluit perfect aan op dergelijke contexten. De afdeling Facilitaire Zaken, die die tapkast nodig had, heeft 'm daarom ook betaald. Maar tegelijk is die tapkast een beeldhouwkunstig statement, en je merkt dan ook dat dat statement de functie van de tapkast continu in de weg zit! Het ding staat in een zaal, en door z'n knetterharde oranje kleur kan er in die zaal vrijwel niets anders meer gebeuren. Zonder Schadenfreude, overigens, maar het is haast een bewijs voor wat ik altijd betoog: ik vind het nog steeds een interessant statement en een mooi object in onze collectie beeldende kunst. Maar als ik een industrieel ontwerper of een interieurarchitect die opdracht gegeven zou hebben, zou ik een meubel hebben gekregen dat zich veel makkelijker voegt, zich niet zo snel tegen zijn omgeving keert. Dat is de kracht van het kunstwerk, dat het kan irriteren! Dat is wat beeldende kunst teweeg móet brengen, terwijl het bij een meubel niet mag. Een meubel dat irriteert, vervult zijn opdracht verkeerd! Wat ik het spannende aan werk als dat van Van Lieshout vind, is dat het zo doortrapt lijkt op iets anders, wat het juist daarom niet is!! Van Lieshout is haast het beste bewijs voor mijn stelling dat beeldende kunst en design nooit helemaal samen kunnen vallen!

Bruinsma: Waarom is het zo belangrijk om die scheiding aan te houden?

Crouwel: Ach, dat is... Dat vraag ik mezelf ook wel eens af. Dan denk ik: waar maak je je druk om, Frans Haks heeft natuurlijk volkomen gelijk! Maar dat heeft alles met m'n eigen inborst te maken. Ik heb zo'n absolute aandrang, telkens weer, om een zekere orde te scheppen. Zo heb ik m'n ontwerptaak altijd opgevat: proberen de dingen goed tegen elkaar af te zetten, zodat je weet wat het ene en wat het andere is. Daarom heb ik die drang om die dunne scheidslijn in de gaten te houden. Du moment ik die lijn overschrijd, raak ik in de moeilijkheden...

Bruinsma: Waarom?

Crouwel: Dat ligt aan m'n hele doen en laten. Ik kan niet buiten mezelf treden. In intellectuele zin ontstaat er langzamerhand een accepteren van de andere kant, maar dat hoeft m'n gevoel nog niet direct te raken! Ik kan zeer onder de indruk zijn van werk van collega's, waar ik eigenlijk niets van moet hebben. Ik bewonder dan de enorme virtuositeit, bijvoorbeeld in het werk van Anthon Beeke, een goede vriend ook, al is het een soort werk dat helemaal niet bij me past. Er is dus een voortdurend gevecht tussen wat je in je appreciatie interessant vind, en wat je eigen opvatting is. Ik ben een functionalist die teveel last heeft gehad van esthetiek! Maar soms word ik, juist omdat ik iets heel anders mooi vind, weer sterk op m'n eigen uitgangspunten gedrukt!

Bruinsma: Het gaat natuurlijk niet alleen om jezelf. Je neemt een standpunt in, omdat je er met hart en ziel in gelooft, maar ook omdat het ergens voor staat. Voor een mensbeeld, een maatschappijbeeld...

Crouwel: Zeker, een maatschappijvisie zit er zeker onder. Wat mij zo fascineert in het Functionalisme is vooral de grote spiritualiteit. Mijn principiële idee - en daarin hoop ik nog heel dicht bij de functionalisten te zitten - is dat dingen in zekere zin ordenend moeten zijn en een zo groot mogelijke helderheid moeten verschaffen aan de mensen. Vooral omdat de geestelijke ontplooiing van de mensen, de niveauverheffing in de samenleving, gediend is met die vorm van normaliteit, met die eenvoud-zonder-opsmuk van het Functionalisme. Dat zit heel dicht tegen de oude kloostergedachte aan: in barre eenvoud, in een pij gehuld, kom je het beste tot jezelf!

Bruinsma: De geschiedenis leert dat slechts weinigen het klooster in gaan. En het worden er steeds minder...

Crouwel: Je hebt volkomen gelijk. Ik behoor tot een zeer kleine minderheid!

Bruinsma: Heb je nooit het gevoel gehad met je ideeën een beetje buiten je eigen tijd te raken?

Crouwel: Ik heb daar nooit last van gehad. Ik heb af en toe wel eens gedacht: gatverdamme, het lijkt wel alsof ik hier in m'n eentje sta te lullen, maar ik heb er nooit wakker van gelegen. Omdat ik altijd het gevoel gehad heb dat het Functionalisme, na het Classicisme, de volgende grote stijl is. Het Functionalisme gaat terug op de tijd van de verlichting, en in zeker opzicht sluit het zelfs aan bij het Classicisme. In die zin omvat het meer dan de Moderne Beweging. Het Functionalisme vertoont een continue lijn vanaf het eind van de achttiende eeuw tot de dag van vandaag en is nog lang niet uitgepraat! Al die frutselarijtjes er om heen zijn maar hele korte trendjes die de mainstream van het denken nauwelijks aantasten: dat is volgens mij nog steeds het Functionalisme, hoe het zich ook uit. Daarvan ben ik zó vast overtuigd, dat het me behoorlijk op de been houdt. Daardoor heb ik niet gauw het gevoel dat ik buiten de maatschappij sta.

Bruinsma: Maar buiten je tijd: je ijkpunt, in je afscheidstentoonstelling, is je geboortejaar, 1928!

Crouwel: Ja, dat is nu weer even extreem gesteld, omdat ik het weer 'ns heel duidelijk wilde maken. En dan probeer je de scherpste punten te vinden. Ik heb dingen uitgezocht die zuiver waren, integer, die je niet kunt beschuldigen van Art- Deco-achtige trekjes.
In mijn tentoonstelling laat ik de meubelen van Le Corbusier en Charlotte Perriand zien, die toevallig bijna allemaal in 1928 zijn ontworpen; Het was een dankbaar jaar. Ik haal daarbij een tekst aan van Le Corbusier, waarin hij die slogan gebruikt van het huis als 'machine om in te wonen', om de architectuur te bevrijden van onnodige ballast... Hij vraagt zich daar letterlijk af: is die machinale produktie nou zo belangrijk, of gaat het om menselijke spiritualiteit? En hij bekent zich tot de spiritualiteit! Op zijn hoogtepunt, eind jaren twintig, begin jaren dertig, toen het Functionalisme bij Le Corbusier op z'n scherpst was - hij is daarna eigenlijk beeldhouwer geworden - wordt hij beticht van 'machinedenken'. Maar wat hij deed, was zo geheel vanuit de menselijke geest gedacht, en juist helemaal niet vanuit het mechanische! Men interpreteert dergelijke one-liners altijd verkeerd: Le Corbusiers 'Woonmachine'. Mies van der Rohe's 'Less Is More', Sullivans 'Form Follows Function', ze worden vaker geciteerd dan begrepen. Ik wil bij de oorspronkelijke bedoeling van die ideeën blijven! En ik heb altijd de behoefte gehad om dat in woord en geschrift heel duidelijk te stellen, omdat ik denk dat daarmee de zaak geholpen is!
Ik heb altijd in het onderwijs gezeten. Dat komt ook voort uit een behoefte om voor anderen heel erg duidelijk te maken hoe dit ten opzichte van dat staat. In de hoop dat de anderen daaruit hun eigen denkbeelden kunnen ontwikkelen, want ik ben er nooit op uit geweest om school te maken, absoluut niet!

Bruinsma: Nou ja, je bent een tijdlang hèt role model van jonge ontwerpers geweest...

Crouwel: Ja, met Total Design hebben we natuurlijk een grote invloed gehad, maar het was toch niet met de bedoeling om echt school te maken...

Bruinsma: Misschien niet de bedoeling, maar wel het effect.

Crouwel: Misschien was het wel zo. Het bureau was in die tijd natuurlijk een behoorlijk sterke 'force'. Al was het alleen maar vanwege al die mensen die er gewerkt hebben! Maar je moet daarmee oppassen: ik heb me altijd sterk gemaakt voor de professionalisering van het vak, maar ik heb het begrip 'professional' nooit opgevat in de negatieve zin van the gunman, de huurling. Dat heb ik altijd de verschrikkelijke kant van het professionalisme gevonden. Ik heb geprobeerd om het professionalisme van de goede, nadenkende, kritisch ingestelde ontwerper te verdedigen.

Bruinsma: Toch heeft het zo gewerkt: de ontwerpprofessional als een kille, analytische rasterfreak...

Crouwel: Zal best, en zeker iemand als Renate Rubinstein heeft dat spook nogal opgepookt, maar, eh, als men mijn stukken leest, kan men mij niet van kilheid betichten, denk ik. Ik heb er altijd voor gepleit het vak ontwerper naar een bepaald niveau te brengen en het geaccepteerd te krijgen als specialisme. Want het werd niet geaccepteerd als specialisme! Je was altijd een aap, een mooimaker, een ingehuurde artiest, en dat is het slechtste wat je op dit gebied kunt zijn!! Daar zie je ook het slechte van de beeldende kunst, die veel te veel in dat domein was doorgedrongen! Er wordt veel gerommeld. Alleen al vanuit dat oogmerk was het goed dat het zaakje eens helder uit elkaar getrokken werd.

Bruinsma: Het resultaat is wèl dat de discussie over het vak gereduceerd wordt tot de puur controleerbare aspecten van het ontwerpen...

Crouwel: Ja, dat zijn natuurlijk de dingen die mij het meest hebben aangesproken... maar als dat tot routine leidt, is het mis. Ook in mijn tijd bij Total Design is een gedeelte van het werk in die routineuze hoek terecht gekomen. Als anderen dat dan ook nog gaan namaken - ja, dan is het hek van de dam! Ik zal niet ontkennen dat wij daar aan hebben bijgedragen... Maar het lag niet in onze bedoeling! Bij de functionalisten is het ook nooit de bedoeling geweest om tot grijze middelmaat te komen! Daarom heb ik zo'n waardering voor groten als Mies van der Rohe, Duiker en Van der Vlugt. Op mijn afscheidstentoonstelling probeer ik juist die dingen te laten zien.

Bruinsma,: Is vorm opvoedend?

Crouwel: Ik heb lang gedacht dat we in die utopie konden geloven. Dat design, vormgeving, het maken van dingen - het woord 'vormgeving' wordt ook altijd verkeerd geïnterpreteerd - een bijdrage zou zijn aan een betere maatschappij, aan het vrij maken van mensen, aan zelfontplooiing, al die zaken. Dat is natuurlijk een utopie gebleken. We zijn wat dat betreft toch behoorlijk cynisch geworden. En langzamerhand geloof ik er zelf ook niet meer in. Maar ik heb heel lang innig gemeend dat vormgeving een bijdrage zou kunnen leveren, evenals goeie architectuur. Alle door mensen gemaakte dingen die spiritueel tot stand komen, vormen een bijdrage aan een goede ontwikkeling van de samenleving. Maar dat is maar zo'n klein machtje, vergeleken met alle andere machten op de wereld! Ik vind nog altijd dat je het goed moet doen, maar dat geloof in 'verheffing' heb ik niet meer zo. Ik vind wèl dat de macht van de vorm behoorlijk groot is, alleen in een andere betekenis dan de macht om een samenleving te veranderen. Dat vormgeving een psychologische factor is, daarvan ben ik overtuigd!

Bruinsma: Je spreekt vaak over 'vormgeving' en 'vormgevers', in contexten waar je eigenlijk 'ontwerp' en 'ontwerpers' zou verwachten...

Crouwel: Kijk, ik heb er in Delft altijd voor geijverd dat onze afdeling 'Industrieel Ontwerpen' ging heten, in plaats van 'Industriële Vormgeving' (Op 7 januari 1993 ontving Crouwel een ere-doctoraat op voordracht van de faculteit Industrieel Ontwerpen. MB). Ik heb altijd geprobeerd om het onderscheid tussen vormgeving en ontwerpen duidelijk te maken. Ontwerpen is de overall discipline en vormgeving is een van de subdisciplines. Dat mag in de praktijk wild door elkaar lopen, maar voor de theoretische benadering is het goed om het los van elkaar te zien. De ontwerper heeft kennis van een heel breed gebied, hij is bij uitstek integrator van zeer uiteenlopende processen. In de praktijk wordt aan een vormgever, vanuit zijn vakkennis en opleiding, vaak de begeleiding van het ontwerpproces opgedrongen. Dat is niet onlogisch omdat vormgevers sterk getraind zijn in creatieve processen. En ze kunnen goed improviseren. De ingenieurs, de materiaaldeskundigen en anderen die in een ontwerpteam meewerken zijn daarvoor, alleen al vanuit hun opleiding, minder goed geoutilleerd. Je moet over vormgeving als vak niet te licht denken! Maar het is een ander vak dan ontwerpen. In Delft hebben we altijd gemeend ontwerpers op te leiden, die niet beslist vormgever hoeven te zijn. In de praktijk zie je dat ze er vaak vormgevers bij halen. Het is niet voor niks dat de ontwerpbureaus die ontstaan zijn vanuit de Delftse discipline, altijd toenadering hebben gezocht tot de Eindhovense of de andere academies. Neem ninaber/peters/krouwel, van oorsprong een typisch Delfts bureau, dat heeft niet voor niets een Bruno Ninaber binnen gehaald. Wij hebben het in Delft altijd al mooi gevonden als industrieel ontwerpers de basisbeginselen meekregen van vormgeving, dat onze studenten na hun afstuderen wisten dat het een aparte discipline is, en dat ze het vooral niet zelf moeten doen! Zo extreem heb ik het wel eens gezegd!
Grafisch ontwerpen is een heel andere zaak. Daar liggen de techniek, het ontwerp en de vormgeving veel dichter bij elkaar. Het is een veel eenvoudiger proces. Industrieel ontwerpen is zoveel ingewikkelder!

Bruinsma: Je ziet hij de grafisch ontwerpers een steeds grotere verbreding van hun discipline...

Crouwel: Heel slim ook van ze om hun organisatie bNO te noemen! Ze grijpen over hun grenzen heen, er is grensvervaging, wat ik soms wel eens jammer vind. De academies hebben daar heel hard aan bijgedragen. Je weet dat het mij een doom in het oog is dat de academies nog steeds vrije en toegepaste vakken bij elkaar geven. Ik vind dat dat niet bij elkaar hoort. Aan één kant is het goed dat ze zich in de opleiding dicht in elkaars buurt bevinden, maar mij ware het liever dat die scheiding ietsje sterker was, want kunstenaars en vormgevers worden tot zulke verschillende vakken opgeleid! De één wordt tot absoluut isolement opgeleid, en de ander móet in de maatschappij staan en móet het altijd met anderen klaren! Ik zou wensen dat in de academies die twee 'blokken’ wat meer op zichzelf komen te staan. Dicht genoeg bij elkaar om de raakvlakken te behouden, om ontmoetingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een Studium Generale. Maar nu is het zo dat vooral in het begin van de opleiding die scheiding tussen vrije en toegepaste kunsten vrijwel niet bestaat! Daar kom ik dan - het is intussen een oud verhaal - tegen in opstand. Het is een ontwikkeling die enerzijds in Nederland tot een grote vrijheid heeft geleid, en beslist heeft bijgedragen aan de grote naam die het Nederlandse grafisch ontwerpen in het buitenland heeft gekregen. Anderzijds heeft het ook geleid tot een grote onduidelijkheid over het vak. Sommigen mogen dat heerlijk vinden, maar ik vind het lastig. De mensen worden opgeleid met het idee alsof het allemaal één pot nat is! Ik denk dat het leven van de beeldende kunstenaar een heel ander, veel harder, veel eenzamer leven is dan dat van degene die op het toegepaste vlak werkt. Dat moet in de opleiding tot uiting komen.

Bruinsma: Als ik naar jonge ontwerpers en jonge kunstenaars kijk, zie ik vaak grote overeenkomsten in mentaliteit en werkwijze. Kunstenaars en ontwerpers gebruiken dezelfde motivaties: wij zijn beeldenmakers, en of die beelden ingezet worden in een autonome of een toegepaste context, is vers twee...

Crouwel: Als dat zo zou zijn, vind ik het zó oppervlakkig! Ik zou het zo'n teloorgang vinden van de beeldende kunst! Het zou namelijk betekenen dat de beeldende kunst ook een functie heeft, maar kunst hééft geen functie. De enige functie van kunst is: er zijn.





max bruinsma