Items
no.4, juli/augustus 2006

 

Mooie Bloemen, Geen Tuin.

Recent Frans grafisch ontwerp voor het publieke domein

 

Eind dit jaar ontvangt de Franse grafisch ontwerper Pierre Bernard de belangrijkste cultuurprijs van Nederland, de Erasmusprijs. Bernard wordt gelauwerd als een voorbeeldig ontwerper, vooral van communicatie in de publieke ruimte. Hij behoorde in 'mei ‘68' tot degenen die een nieuwe beeldtaal uitvonden voor politiek activisme.
Hoe staat het nu met het sociaal gerichte en politiek geïnspireerde grafisch ontwerp in Frankrijk, waarvan Bernard en zijn makkers van het collectief Grapus de voorlopers waren?
 

Half maart van dit jaar is Frankrijk opnieuw in rep en roer. Studenten staken al dagen en de vakbonden sluiten zich bij hen aan. Een megademonstratie van honderdduizenden doorkruist de straten van Parijs, en niemand die ontkomt aan het déjà vu: mei '68, het bij vijftigplussers mythische moment waarop de jeugd, gesteund door de arbeiders, in opstand kwam tegen het 'Frankrijk van papa'. Dat was ook het moment dat op de straten van Parijs een nieuwe vorm van beeldend protest werd uitgevonden die diepe sporen zou nalaten in het grafisch ontwerpen, in Frankrijk en ver daarbuiten. Scherpe ironische teksten werden in combinatie met eenvoudig getekende beelden tot insignes van de goede zaak. Later zou het copywriting gaan heten, en worden overgenomen door de vijand, de reclame, maar slagzinnen als "onder de tegels ligt het strand", zijn op dit gebied nog steeds onovertroffen, net zoals een schematisch getekende kudde rammen met de tekst: "retour à la normale..." – rammen, geen schapen, en ze lopen naar links!


anoniem, Parijs, mei 1968

zéro tolérance
Op de dag na een grote demonstratie loop ik door de wijk rond de Sorbonne, de belangrijkste universiteit van Parijs, op zoek naar uitingen van de nieuwe generatie grafische activisten... Niets, rien. De ME staat nog steeds de straten rond de universiteit te blokkeren, werklui vervangen kapotte ramen, hier en daar zie je nog lege blikjes en plastic flesjes, maar afgezien van een beplakte achterdeur van een universiteitsgebouw zie ik nergens ook maar het kleinste wildgeplakte affiche. Rond zegge en schrijve één straathoek staan nog opruiende teksten gespoten. C'est tout. Ook in de rest van de binnenstad worden twee dingen duidelijk: Parijs voert kennelijk een zero tolerance beleid tegen vuilnis, graffiti en wildplakken – het centrum is brandschoon – en het medium affiche is het exclusieve domein van reclame en overheid. Als de jeugd al grafisch communiceert, dan niet via posters en spandoeken. Want ook bij de demonstraties valt op hoe weinig ervoor is ontworpen; het merendeel van de spandoeken en borden bestaat uit haastig neergekalkte leuzen, meestal zonder beeld. Spuitbus op laken, ballpoint op karton. Waar zijn de jonge grafisch ontwerpers en kunstenaars in deze publieke ruimte?


Parijs, maart 2006 (foto: max bruinsma)

Pierre Bernard is er duidelijk over: ze zijn aan het werk, maar niet als onbetaalde actievoerders. Ook niet de jongeren die hij opleidt aan de ENSAD (École Nationale Supérieure des Arts Décoratifs) in Parijs: "Studenten willen weliswaar liever niet in de reclame werken, maar ze zijn ook moeilijk te enthousiasmeren voor grafisch ontwerpen in het publieke domein. Ze geven bijna allemaal de voorkeur aan een meer artistiek traject – het liefst worden ze kunstenaar. Ik maak me daar zorgen over." Hét voorbeeld van dat 'artistieke traject' voor jonge ontwerpers in Frankrijk is op dit moment M/M (Paris), de hippe studio van Michael Amzalag en Mathias Augustyniak. Ze werden bekend met prachtige, zij het vage posters voor projecten van eveneens internationaal aan de weg timmerende kunstenaars als Pierre Huyghe, Dominique Gonzalez-Foerster en Inez van Lamsweerde. Verder werkten ze voor popsterren als Björk en Madonna, en voor grote modenamen waaronder Calvin Klein, Givency en Hermes. Onlangs ontwierpen ze ook een hotspot café in het centrum van Parijs.


M/M (Paris), Café Etienne Marcel, Parijs (foto: max bruinsma)

Pierre Bernard: "Je ziet ofwel die sterk decoratieve benadering, zoals bij M/M (Paris), waarbij elk plekje gevuld moet worden, ofwel strak georganiseerd schematisch werk, met pixelfonts en simpele iconen. In beide herken je de computer en vaak verwordt het tot een gemakkelijk stilisme dat je tegenwoordig overal, in de hele wereld tegenkomt, ook omdat de markt het beloont."
Bernard erkent dat niet alles over makkelijk verkoopbare stijltjes gaat. Er zijn genoeg goede Franse ontwerpers die zich aan de marktdruk onttrekken. "Maar het feit dat men hier eigenlijk alleen met reclame is opgevoed maakt dat het heel lastig is om te zien dat grafisch ontwerpen zoveel rijker is dan dat. Zelfs veel culturele opdrachtgevers zijn door reclame en commercie besmet."

Een ander probleem is volgens Bernard het gebrek aan institutionele ondersteuning voor het vak. Het is een belangrijke reden voor het vrijwel ontbreken van discours over grafisch ontwerpen in Frankrijk. Het vak vervult nauwelijks een culturele rol, zoals in Nederland, waar het is ingebed in bredere discussies over culturele en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Of zoals Bernard het samenvat: "Wij hebben zeker mooie bloemen, maar jullie hebben een tuin!" 

In Frankrijk kijkt men met bewonderende jaloezie naar die Nederlandse 'tuin', dat fijnmazige systeem van opleidingen, experimentvriendelijke opdrachtgevers, subsidies en ondersteunende instituties, dat ervoor heeft gezorgd dat jonge ontwerpers zich in een rijk geschakeerd sociaal-cultureel milieu kunnen profileren. In Nederland is de afstand tussen goede doelen en succesvol design kleiner, vanwege die subsidies en een relatief breed scala van opdrachtgevers die oog en hart hebben voor de culturele waarde van design. De kwetsbare positie van het grafisch ontwerpen in Frankrijk bleek onlangs, toen het ministerie van Cultuur voorstelde de subsidie voor een van de zeldzame Franse tentoonstellingsplekken voor grafisch ontwerp, Galerie Anatome in Parijs, met tweederde te korten. Protesten van ontwerpers in Frankrijk en daarbuiten verhinderden dat, maar het bedrag in kwestie, dat uiteindelijk toch voor dit jaar werd toegekend, is tekenend: €14.000. 


Nous Travaillons Ensemble, Publique / Privé, 1996

Enkele 'wilde bloemen' in het Franse grafisch ontwerpen houden zich intussen toch bezig met het publieke domein, in opdracht van klanten uit de culturele en sociale wereld, of op eigen initiatief. In diverse 'banlieux' van Parijs en andere grote steden bijvoorbeeld, zetten progressieve gemeenten en overheidsinstellingen grafisch ontwerpers bewust in om de communicatie met en tussen hun burgers te bevorderen met aanstekelijk en zorgvuldig ontworpen affiches, brochures en ander drukwerk. Veel van dergelijk werk werd en wordt gedaan door ex-leden van Grapus en hun respectievelijke studio's en offspring, die trouw bleven aan hun maatschappelijke profiel (zie kader). 

Een belangrijke plek voor het discours over grafisch ontwerpen in Frankrijk is Chaumont, een provinciestad in de Champagnestreek waar een jaarlijks gehouden affichefestival uitgroeide tot een internationale trekpleister voor ontwerpers en studenten. Artistieke directie: de oude Grapus collega's Bernard, Jordan en Perrottet. Opvallend onderdeel van de programmering van historische en actuele tentoonstellingen is dat jongere ontwerpers worden uitgenodigd een ingreep in de openbare ruimte van de stad te doen. Dit jaar is dat Jean-Marc Ballée (40), een Parijse ontwerper die de afgelopen twee jaar in Chaumont artist in residence was. Zijn Drive-in project bestaat uit grote billboards en publieke bankjes, opgesteld in een centraal park in de stad. De billboards tonen telkens vier beelden; drie van gewone huizen, die Ballée in de nieuwbouwwijken van de stad fotografeerde, plus een still uit een filmtitel. De films die hij hiervoor gebruikte zijn lichtelijk obscuur, om niet meteen aan bekende verhalen te refereren. Het gaat Ballée om de suggestie van (film)drama, "een zeer simpele combinatie van fantasie en werkelijkheid". Uiteindelijk stelt het werk ook de sociale kwaliteit van hedendaagse stedenbouw ter discussie.


Jean-Marc Ballée, Drive-in, Chaumont 2006 (foto: max bruinsma)

symbolisch gebaar
In de twee voorgaande jaren was de provinciestad achtereenvolgens het podium voor Malte Martins Théâtre des Questions en David Poulards À-ce-qu'on-dit. Opvallend was dat beiden uitsluitend tekst gebruikten (die door vormgeving en plaatsing in de stad zelf beeld werd). Martin hing de stad vol met merkwaardige vragen als 'waarom zijn er geen kippen in de stad?' en 'is het paradijs geglobaliseerd?', die burgers van de stad via het internet hadden gesteld. Ook David Poulard hield zich met het alledaagse bezig, door overal in de stad borden te plaatsen met triviale uitdrukkingen, die in de spreektaal meestal aangeven dat iemand even moet nadenken: 'wat je zegt', 'in ieder geval', 'nu ja'. Bij elkaar leverde dit een grappig visueel gestamel op, dat meteen als een kritische uitspraak gelezen mocht worden over de kwaliteit van gangbare publieke mededelingen, grafisch of anderszins.


Malte Martin, Théâtre des Questions, Chaumont 2004 (foto: max bruinsma)

De taal is in Frankrijk een diep gekoesterd cultuurgoed, en veel ontwerpers spelen ermee, vaak met een ironie dievan respect getuigt. Cathérine Zask is zo'n ontwerper, evenals Pierre di Sciullo. Hoewel zeer verschillend, zijn beiden gefascineerd door wat letters uitdrukken, wat die abstracte tekens vertellen over de taal, het schrijven en het lezen. Zask spreekt, als ze het heeft over haar meerjarenproject Alfabetempo, van "letters die elkaar besmetten". Ze kalligrafeerde letters met penseel en reduceerde ze vervolgens tot hun basisvormen, die ze weer driedimensionaal herinterpreteerde en waaruit tenslotte een computerfont voortkwam dat weinig meer met leesbaarheid te maken heeft, maar alles met het ritme van schrijven: "Het is een soort systeem voorbij de taal, terug naar de oorsprong van het symbolische gebaar." Deze vrije experimenten zijn onverbrekelijk verbonden met haar meer toegepaste werk; vooral affiches voor culturele instellingen. Krachtige typografische uitspraken van een graphiste, die het om het even is of men haar kunstenaar, typograaf of designer noemt: "Ik maak dingen met letters, de ingrediënten van het grafisch ontwerpen. Dat is mijn medium."


Cathérine Zask, atelier met affiche (Merce Cunningham, 2002)
en 3D 'M' uit Alfabétempo (foto: Cathérine Zask)

Ook Pierre di Sciullo begeeft zich op de grens van kunst, typografie en grafisch ontwerpen, maar hij is vooral typograaf en letterontwerper. Met Zask deelt hij de fascinatie voor hoe taal tot schrift, letters, wordt; bij Zask gaat het dan om de geste, bij Di Sciullo om de klank, de sonorité. In verscheidene fonts geeft hij uitdrukking aan de uitspraak van het Frans. In Quantange (Qu'entends je? – wat hoor ik?) geeft hij een aparte lettervorm voor elke uitspraak van een letter - zo krijg je een stuk of vijf 'e's, etcetera. Onlangs publiceerde Di Sciullo een geperfectioneerd vervolg, Kouije, een font dat "alle spellings- en uitspraaknuances van de Franse taal zichtbaar maakt". Di Sciullo ontwikkelt zijn letters voor zichzelf – ze vormen zijn onderzoek naar de taal en de typografische weerslag daarvan ­– en gebruikt ze in zijn affiches, boekontwerpen en driedimensionale beletteringen. Zijn maatschappelijke en culturele betrokkenheid blijkt uit het feit dat hij opmerkt dat Kouije een hulpmiddel kan zijn bij het leren van de juiste uitspraak van het Frans – geen ambivalente letters meer als in 'gage', waar de 'g' op twee manieren wordt uitgesproken.


|
Pierre di Sciullo, Kouije (phrases), 2005

Engagement spreekt ook uit zijn alfabet Amanar, het eerste font voor de tot dan toe uitsluitend handgeschreven Tuareg taal Tifinagh. Amanar is een drukletter voor een van de weinige schriftelijke talen van Afrika, die zonder deze mogelijkheid tot verspreiding in kranten, tijdschriften en boeken gevaar liep uit te sterven. Op dit moment werkt Di Sciullo aan een installatie voor de publieke ruimte van een wijk in de Parijse voorstad Saint-Denis, waar tweejaarlijks een biennale d'art contemporain wordt georganiseerd onder de zeer Franse titel ‘Art Grandeur Nature'. Di Sciullo maakt er Tables d'orientation, grafische panorama’s van wat je om je heen ziet. Daarin wijst hij niet op de gebruikelijke bezienswaardigheden, maar op persoonlijke aspecten van de geschiedenis van de voorstad, haar bewoners, eigenaardigheden en verhalen. "Het gaat me erom het idee van oriëntatie anders in te zetten; niet zozeer geografisch, maar genealogisch en historisch." Hij ontwikkelt het project samen met bewoners van de voorstad. Twee jaar geleden hing Pascal Colrat in dezelfde openluchtbiënnale grote billboards op, waarin hij opriep zijn verloren duif terug te vinden, of de mensen bedankte die zijn pluchen beer hadden teruggevonden.


Pascal Colrat, Pigeon, AGN 2004

het gewone leven
Misschien zit in dit soort werk, en in de genoemde projecten in Chaumont, wel de kern van iets typisch Frans in grafische ontwerpen voor de publieke ruimte: een liefdevolle fascinatie voor het gewone leven. Op zijn presentatieaffiche van het voor zijn Chaumont-project À-ce-qu'on-dit ontworpen lettertype Les Ordinaires (tegelijkertijd een woordspeling op het Franse woord voor computer, 'ordinateur') zegt David Poulard "Les mots de l'ordinaire ne sont pas dénués d'intéret" (Gewone woorden zijn niet van belang ontbloot). De liefde voor het gewone leven van gewone mensen zie je in verschillende sectoren van de Franse cultuur, en is tot hoge kunst verheven in werk van filmmakers als Jacques Tati. Iemand als Jean-Marc Ballée grijpt daarop terug, niet alleen met 'gewone' foto's van 'gewone' nieuwbouwhuizen, maar ook in het nogal nadrukkelijk 'slecht' getypografeerde boek Antidesign, petite histoire de la capsule d’habitation en images van architectuurhistorica Alexandra Midal, waarin hij beelden van hightech design uit de jaren zestig en zeventig confronteert met de ergste daarop geïnspireerde kitsch uit die tijd.


David Poulard, Les Ordinaires, font 2005

Is dit wat de nazaten van Mei '68 onder 'retour à la normale' verstaan, een gevoelvol en artistiek vormgegeven engagement met het gewone leven? Niet helemaal. ACG, NTE en NPP werken nog steeds voor progressieve politieke groeperingen en acties, al gaat het meestal om (semi-)officiële instituties die al te harde politieke tegenstellingen vermijden. Zo heeft een affiche als Bernards poster voor de Secours Populaire Francais, een overheidsinstelling voor sociale hulp, een Liberté, Égalité, Fraternité-gehalte dat zowel treffend vormgegeven als politiek vrij neutraal is.


Pierre Bernard / ACG, affiche 2004

Hier en daar zijn tekenen van een culturele tegenbeweging, op het internet en in de fysieke publieke ruimte. In plaats van de vroegere wilde plakkers is er in Parijs en andere grote Franse steden een groeiende groep activisten die de straat op de reclame wil terugveroveren – verwant aan de Noord-Amerikaanse Adbusters. De meest kunstzinnigen onder hen doen dat niet door reclameposters te vernielen of verwijderen, maar door ze te 'verbeteren'. Anonieme anti-pub-activisten trekken erop uit om van saaie en vervelende reclamebillboards levendige uitingen van publieke kunst te maken, of hun vernietigende commentaren aan de wervende boodschappen toe te voegen.


(foto: 'tofz4u')

centralisme
Philipe Lakits verdient zijn brood in de institutionele culturele sector met huisstijlen, affiches en catalogi voor theaters en musea, en is daarnaast zijn eigen opdrachtgever voor onverbloemd cultureel-politiek commentaar op de toestand in Frankrijk en de wereld. Hij uitte onlangs zijn zorg over de opkomst van extreem rechts in Frankrijk – en de reactie daarop – in een affiche, dat in de nationale vlag onmiskenbaar echo's van net fascisme laat doorklinken. De witte baan in de Franse driekleur buigt zich tot een half hakenkruis, en erboven en onder staat 'veiligheid maakt vrij' – een directe verwijzing naar de leus ‘Arbeit macht frei’ boven de toegangspoort van Auschwitz. Frankrijk als proto-fascistisch concentratiekamp; dat wordt toch iets te direct bevonden, en het affiche wordt op deze pagina's dan ook voor het eerst gepubliceerd. Dergelijke harde kritiek heeft geen opdrachtgevers, en zeker geen betalende. In Frankrijk zijn weinig kanalen buiten het officiële circuit van commerciële of door de staat gerunde instituties voor een kritisch beeldend discours in de openbare ruimte – het land blijft een centralistische cultuur. Pierre Bernard constateert: "De belangrijkste machten in de maatschappij zijn op dit moment niet geïnteresseerd in de ontwikkeling van het publieke debat, maar in de ontwikkeling van de markt. We moeten de opdrachtgever opleiden! We zouden studenten van commerciële vakken, of van opleidingen tot ambtenaar, moeten onderwijzen in design - want daar zitten de toekomstige opdrachtgevers!" Hij kan gelijk hebben. Een voordeel van die centralistische cultuur in Frankrijk is dat je om de toekomstige elite te bereiken maar in drie of vier Écoles Nationales Superieurs voet aan de grond moet zien te krijgen.


Philippe Lakits, affiche 2005

 


 


  Grapus et puis


Grapus, afffiche 1982


Gérard Paris-Clavel, 1992


Nous Travaillons Ensemble, affiche 'Nord / Sud', 1991

Grafisch ontwerp dat een culturele functie heeft, een politieke motivatie en een sociale verantwoordelijkheid. Dat was de grondslag van Grapus, het beroemde collectief dat Pierre Bernard in 1970 oprichtte met Gerard Paris-Clavel en anderen, later versterkt met Alex Jordan. Ze waren allemaal lid van de Franse Communistische Partij en werkten alleen voor culturele klanten, politieke bewegingen of progressieve overheden. Met dat werk introduceerde het collectief een totaal nieuwe stijl in de Franse publieke cultuur; informeel, vrolijk en veelkleurig, explosief en uitdagend. De spontane esthetiek van de straat van Parijs, 1968, werd door Grapus geprofessionaliseerd en stevig verankerd. De succesvolle studio – op het hoogtepunt werkten er zo'n twintig ontwerpers – liet diepe sporen na in de Franse en internationale ontwerpwereld. De breuk kwam toen Grapus gevraagd werd de vormgeving voor de nationale schatkamer te doen, het Louvre. Voor Paris-Clavel, Jordan en anderen was het Louvre te institutioneel, te weinig politiek, maar Bernard vond dat "grafische communicatie ook een instrument van sociale verandering kon zijn wanneer het werd toegepast op culturele instituties." Op dat moment viel Grapus, na ruim twintig jaar, uiteen in drie nieuwe collectieven. Pierre Bernard nam de Louvre opdracht mee naar zijn nieuwe studio, Atelier de Création Graphique (ACG), in 1991 opgezet met twee jonge Nederlandse ontwerpers, Fokke Draaijer en Dirk Behage. Beiden gingen later hun eigen weg en Bernard werkt nu samen met zijn ex-studenten Cyril Cohen en Frederique Teschner, en met Uli Meisenheimer.

Alex Jordan vormde met zijn eigen Grapus team Nous Travaillons Ensemble (NTE). Gerard Paris-Clavel en Vincent Perrottet (die zich in 1983 bij Grapus aansloot), gingen samen verder als Graphistes Associés, met o.a. Jean-Marc Ballée. Paris-Clavel richtte in 1992 een nieuw collectief op, Ne Pas Plier (NNP), en Perrottet begon in 2000 voor zichzelf. De geschiedenis van Grapus en zijn afsplitsingen en associaties leest als een geschiedenis van het Franse sociaal geëngageerde grafisch ontwerpen tout court.




max bruinsma