PIERRE BAYLE
prijs voor
DESIGNKRITIEK :

dankwoord

Geachte vrienden,

Ik ben heel blij met deze prijs, om meerdere redenen.

Eén ervan is dat ik nu eens en publique mag uitleggen wat ik nu eigenlijk doe, als designcriticus...

Ik moet, vooral in het buitenland, altijd uitleggen dat ik _geen_ ontwerper ben. Men vindt dat vaak vreemd, op basis van de onuitgesproken gedachte dat als je het klappen van de zweep niet kent, je niet de dompteur moet uithangen. En als je naar mijn ‘specialisme’ kijkt — grafisch ontwerpkritiek — moet je constateren dat inderdaad een groot deel van de spraakmakende critici, vooral in het Engelstalige gebied, zelf ontwerper is of was. Ik ben kunsthistoricus — gesjeesd kunsthistoricus, moet ik eerlijkheidshalve erkennen — en ik kijk dus anders dan een ontwerper.

Er wordt wel eens schamper gedaan over het vak van criticus; namelijk dat hij een gemankeerd kunstenaar of ontwerper is, die zijn gebrek aan practisch talent compenseert door te katten op hen die het wel kunnen. Het is een karikatuuur, van vergelijkbare orde als die van de cultuurbarbaar die zegt dat zijn dochter van drie ook kan wat Picasso doet. Maar dat ingeroeste cliché bevat ook een kern van waarheid, een waarheid als een koe: de criticus is inderdaad geen kunstenaar of ontwerper.

Wat is hij dan wel? Een dienaar van de cultuur, dat is hij. Dat heeft de criticus dan weer gemeen met de kunstenaar en de ontwerper — dat ze niet zomaar exponenten van een cultuur zijn, maar ook spiegels. Als ze het goed doen, helpen zowel kunstenaars als critici de cultuur om zichzelf beter waar te nemen. Of die waarneming resulteert in een trotse herkenning of een schaamtevol inzicht, dat is noch het probleem van de kunstenaar, noch dat van de criticus. Dienen kan soms pijnlijk zijn.

De criticus is een betrokken buitenstaander. Iemand die genoeg weet van het vak om kunstwerken en ontwerpen te kunnen beoordelen — wat niet persé hetzelfde is als ze te kunnen maken —, en om er een breder verband omheen te construeren. Ontwerpers en kunstenaars kijken meestal (ik vat even ruw samen) naar hoe het gemaakt is, en waarvoor. Ik kijk naar wat het betekent, en waarom.

Dat is mijns inziens de belangrijkste vraag die een criticus moet beantwoorden: wat betekent het ding dat hij beschrijft, niet alleen op zichzelf, maar in de context van de cultuur waarin het functioneert?

Maar wat moeten we dan aan met de zinsnede van de geachte jury, die mij in een lastig parket brengt: dat ik “kritiek ontwikkel als een eigen vorm van ontwerpen”. Het lijkt verdorie wel of ik een ontwerper ben of wil zijn!

Aangezien ik net heb gesteld dat ik geen ontwerper ben en het ook niet hoef te zijn, heeft de jury hier dus op het eerste gezicht ongelijk. Een tweede kritische blik, echter, kan deze kwalificatie nuanceren: Ook het opzetten en ontwikkelen van een gedachtengang, een argumentatie is een vorm van ontwerpen.

Zelf zeg ik het liever andersom: elk ontwerp is een vorm van argumentatie —  daarin lijkt wat een ontwerper doet op het werk van de criticus. Mijn taak is het, althans zo zie ik die, om de argumentatie die ten grondslag ligt aan een ontwerp te toetsen en — opnieuw — te formuleren. Opnieuw, want als ik naar een ontwerp kijk, houd ik me met meer bezig dan de opdracht die dat ontwerp stuurt — ik kijk naar hoe het ontwerp zich verhoudt tot de cultuuur waarvan het deel is gaan uitmaken vanaf het moment dat het geconcipieerd is. Het is, geef ik toe, soms een vorm van her-ontwerpen: je haalt iets uit elkaar en zet het  weer in elkaar en ogenschijnlijk is er aan het ontwerp niets veranderd. Toch heb je iets toegevoegd: context, inzicht, aandacht, begrip. Het resultaat is een constructie rond het ontwerp, die je misschien ook een ontwerp mag noemen. En ik doe dat natuurlijk als redacteur of gedelegeerd opdrachtgever voortdurend: gedachtengangen en argumentaties ontwikkelen, waarbinnen het ontwerp — voor een boek, of een tentoonstelling of een tijdschrift  — zich kan afspelen.

Het is op zijn best een symbiotische verhouding: ik voed mijn nieuwsgierigheid naar en mijn reflectie op de visuele cultuur met ontwerpen die die cultuur representeren. En als het goed is, help ik die cultuur van makers en gebruikers, van zenders en ontvangers, zichzelf met een kritische blik te zien. Als dat “een eigen vorm van ontwerpen” is, dan neem ik die karakterisering dankbaar aan als compliment, en zeg in alle bescheidenheid: maar dat doen toch alle deelnemers aan een cultuur: cultuur is immers een gezamenlijk ontwerp!

Als ik mag helpen u daarvan te doordringen — dat u participanten bent, en geen passive toeschouwers — dan doe ik m’n werk, als criticus.

Max Bruinsma
Rotterdam, 21 december 2005




max bruinsma