Items
2005

Bruce Mau’s Discovery Channel

 

We are a designing species”, zegt Bruce Mau ter introductie van zijn project Massive Change. Het project zelf, een massive tentoonstelling, een uitgebreide website en een fors boekwerk, biedt overvloedig bewijs voor die stelling. De ontwerpende soort die we zijn is zo succesvol, dat we intussen letterlijk ontwerpers van de wereld zijn geworden.

Dat is de ene kant van de titel ‘massive change’, de constatering dat de veranderingen die we door onze omgeving te ontwerpen hebben teweeggebracht waarlijk massief zijn. Maar behalve vaststelling is de titel ook een programma: hij wijst op de verantwoordelijkheid van ‘de ontwerpende soort’ voor de kwaliteit van zijn omgeving, en houdt ons voor dat wij massieve verandering ten goede kunnen ontwerpen. Nee, nu eens niet een apocalyptische klaagzang over de rampspoed die wij, mensen, over onze kleine kwetsbare planeet afroepen, maar een waarlijke lofzang op ‘de potentie’ die we hebben om het goed te doen: “Massive Change gaat over de kracht en de belofte van het ontwerpen. Het succes van het ontwerpen is gelijk aan het succes van de wereld. Wat dit mogelijk maakt, is de radicale schaalverandering van de capaciteit van het ontwerpen om wereldwijd tegemoet te komen aan de menselijke behoeften.”

Massive Change begint met een citaat uit de jaren vijftig van de vorige eeuw van de Engelse historicus Arnold Toynbee, die zei dat de 21ste eeuw herinnerd zal worden als “een eeuw waarin de samenleving het aandurfde om het welzijn van de gehele mensheid als praktisch doel te denken.” Die uitspraak is het kwartje dat bij Mau viel: dat het praktisch, dat wil zeggen in termen van ontwerp, technologie en middelen, mogelijk is om de levensstandaard van ieder mens op aarde op een fatsoenlijk peil te brengen. Simpel gezegd: we hoeven er niet meer over te dromen; er is een reëel potentieel, dat we alleen maar hoeven in te zetten. ‘Potential’ en ‘capacity’, dat zijn de centrale begrippen in Mau’s project. Het vanuit zijn studio opgerichtte ‘Institute without boundaries’ heeft in tentoonstelling en boek gepoogd in kaart te brengen op welke gebieden dat potentieel zich heeft bewezen of aanwezig is. Geen makkelijke taak, gezien de alomvattendheid van het uitgangspunt. Het boek leest dan ook als een schijnbaar willekeurige en zeer uitgebreide opsomming van uiterst diverse research and development projecten, van éénwielige voertuigen tot zelfbouwhuizen, van grootstedelijke openbaar-vervoersstystemen tot open source software, van nano-buisjes tot wereldwijde armoedebestrijding. 

Je zou van een trend kunnen spreken: het verschuiven van onze fascinatie voor de wonderen der natuur naar een bewondering voor de kracht van ons vernuft. Vroeger vulden bladen en zenders als National Geographic en Discovery Channel hun pagina’s en zendtijd met jagende leeuwen en vreemde natuurvolken, nu kijken we naar reportages over zelf-stabiliserende wolkenkrabbers en andere ‘mega-structures’. Bij al onze bekommernis over het welzijn van de natuur, verschuift onze belangstelling naar de technologieën die dat welzijn bedreigen of waarborgen. ‘Massive Change’ past perfect in die trend. Met de projecten besproken in Mau’s boek en website kun je een jaargang Discovery Channel programmeren. Intussen wordt met die schaalvergroting ook de definitie van design uitvergroot. Mau en collega’s laten mensen aan het woord die zichzelf geen ontwerpers zouden noemen, maar toch “gebruiken ze het woord ‘design’ om hun werk te omschrijven; ze spreken van systeemontwerp, organisatieontwerp, het ontwerpen van organismen, het ontwerpen van programma’s.” Neem Eugene (nomen est omen!) Thacker, een biotechnoloog die beschrijft hoe je door de bril van informatietechnologie biologische processen in kaart kunt brengen en daardoor leert manipuleren. ‘Biomedia’ noemt hij het, en suggereert daarmee een nieuwe vorm van media design.

Waar het Mau en collega’s om gaat, is overigens minder om nieuwe ontwerpdisciplines te beschrijven, dan om te laten zien dat vrijwel alle industrieële, economische en politieke activiteiten in onze technologische cultuur zijn gebaseerd op processen en systemen die met een bepaald doel ontworpen zijn. In Mau’s woorden: “De specifieke ambitie van design is controle: de capaciteit om resultaten te creëren, om onze omgeving naar onze eigen wensen te manipuleren.” Mau wil onze blik verschuiven van de outcomes, de resultaten, naar de ontwerpprocessen erachter. Want het is daar, in het formuleren van uitgangspunten, middelen, methoden en doelen van het ontwerp, waar de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ontwerpers ligt. Mediamatic’s Willem Veldhoven vatte een aantal jaren geleden die maatschappelijke en culturele aspecten — in zijn geval van het ontwerpen van media-systemen — mooi samen(1): “Als wij een website ontwerpen voor een bedrijf, ontwerpen we het bedrijf zelf opnieuw. Als we een website maken voor de stad waar we wonen, ontwerpen we de politiek en de gemeenschap opnieuw. Elke e-commerce site is het herontwerpen van handel. En elk intranet dat we aanleggen is een herontwerp van arbeid.” Of in de woorden van de in Massive Change geïnterviewde Lawrence Lessing, rechtsgeleerde aan Stanford University, en oprichter van Creative Commons, een organisatie die ijvert voor vernieuwing van auteursrechtwetgeving: “Door het maken van keuzes tussen constructiesystemen die bepalen hoe cyberspace eruitziet, maak je keuzes die bepaalde waarden incorporeren of uitsluiten. Je maakt dus politieke keuzes.”

Wat Mau’s project overtuigend en overvloedig demonstreert, is dat Toynbee op zeer veel gebieden gelijk lijkt te krijgen. Tegelijkertijd laten zijn voorbeelden zien dat het echt om keuzes gaat, dat wil zeggen dat uiteindelijk niet de ‘capacity’ de doorslag geeft, maar een combinatie van economische macht en politieke wil. Je kunt bijvoorbeeld nog zo onomstotelijk aantonen dat het uiteindelijk meer oplevert, op economisch, ecologisch, sociaal en politiek niveau, om te investeren in hernieuwbare energiebronnen dan om gasvoorraden in een ecologisch labiel gebied als Alaska te ontginnen, maar als de macht (lees in dit geval de Amerikaanse regering en olieconcerns) andere prioriteiten stelt, kun je het schudden. Vreemd genoeg wordt, bij alle omvattendheid van het project, precies die machtsvraag nauwelijks gesteld. Massive Change stelt hem indirect aan de orde door aan het eind van het boek te focusen op ‘social entrepreneurs’, ook wel bekend als ‘non-profit- of non-governmental organizations’. De laatste term drukt uit dat hier de vraag naar de macht omzeild wordt door ‘macht’ anders te definiëren, namelijk als synoniem van ‘invloed’. Die staat overigens buiten kijf: social entrepreneurs zijn drijvende krachten achter een wereld van verbetering op gebieden als armoede- en AIDSbestrijding en milieubescherming, en hun invloed begint ook effecten op de echte macht te krijgen, bijvoorbeeld via druk op nieuwe wetgeving. Toch blijft een belangrijk designvraagstuk eigenlijk buiten beschouwing in Massive Change, namelijk of en zo ja hoe je politieke macht kunt ontwerpen.

Misschien is dat omdat de vraag naar het ‘ontwerpen van politieke macht’ een andere, veel oudere vraag oproept. In zijn inleiding vraagt Mau: “Now that we can do anything, what will we do?” Een fundamentele vraag die achter deze vraag naar het ‘wat’ van de ‘maakbare samenleving’ spookt, is de vraag naar de grenzen van de verbeelding — niet de reële, maar de morele grenzen. Hitler’s Derde Rijk, geholpen door Goebbels’ verbeeldingstechnologieën, was een design op giga schaal, dat misschien een bewijs is voor het potentieel van het ontwerpen, maar ook voor de potentiële gevaren ervan. Mau en het Intituut zonder grenzen zijn de eersten om die negatieve potentie te onderkennen, maar ze problematiseren hem niet. Daarom houd ik een zekere reserve ten opzichte van het optimisme van hun antwoord, dat elke meer kritisch-pessimistische visie buiten beschouwing laat. Onbevredigend is ook dat, ondanks de schoonheid, veelbelovendheid of hoogstaandheid van veel in het boek genoemde projecten, er nauwelijks samenhang ontstaat. In talloze interviews met ontwerpers, economen, visionairs en activisten wordt ingezoomd op detailprojecten, maar het geheel wordt nauwelijks in samenhang geanalyseerd. De kernvraag: hoe ontwerpen we een infrastructuur of een interface die het mogelijk maakt dat de capaciteit van het ontwerpen ook ten goede gerealiseerd wordt, die kernvraag wordt nauwelijks gesteld, laat staan beantwoord.

Je kunt op grond hiervan concluderen dat Mau en consorten niet verder komen dan optimistische dagdromerij op basis van een onsamenhangende overvloed aan projecten en ontwikkelingen. Toch vind ik dat daarmee het project tekort gedaan zou worden. Met evenveel recht kun je namelijk zeggen dat wat Massive Change wèl laat zien een fascinerend scala van design approaches is, die elk voor zich aantonen dat wanneer de culturele, sociale of ecologische dimensies van systemen en objecten als kernwaarden in het ontwerproces worden opgenomen, de resultaten ervan veel meer kunnen omvatten dan het systeem of object zelf. Wie een openbaar vervoerssysteem ontwerpt vanuit die kernwaarden, doet aanzienlijk meer dan bussen en bushokjes ontwerpen — die ontwerpt een deel van de samenleving.

In ‘Design ist unsichtbar’, hèt sourcebook van het hernieuwde design elan van de jaren tachtig, beschrijft ontwerptheoreticus Lucius Burckhardt de nacht als instituut: “De nacht, die oorspronkelijk ooit wel iets met duisternis te maken had, is een door mensenhand gemaakt artefact, bestaande uit openingstijden, sluitingstijden, tarieven, spoorboekjes, gewoontes en ook straatlantarens.” Burckhardt wil hiermee maar zeggen dat design een zeer belangrijke onzichtbare component heeft, namelijk de institutioneel-organisatorische, waarover de ontwerper voortdurend meebeslist. Die component blijft verborgen “omdat de wereld ingedeeld wordt op basis van voorwerpen, en dus ook zo wordt ontworpen.” ‘Böse Objekte’, noemt Burckhardt die voorwerpen, die zich niets van hun organisatorische omgeving aantrekken, noch van andere objecten, die even solipsistisch functioneren en die nochtans allen onderling verbonden zijn. Als Massive Change iets laat zien, is het dat die onzichtbare kant van het ontwerpen sinds 1980 alleen maar belangrijker is geworden, hoezeer ook de publieke belangstelling voor design zich vooral richt op de buitenkant ervan, op stijlen en vormgevingstrends. Misschien helpt Massive Change om een groter publiek ervan te doordringen dat ontwerpen om meer gaat dan het vormgeven van dingen. Dat de dingen waardesystemen vertegenwoordigen en mede in het leven roepen en dat ontwerpers derhalve medeverantwoordelijk zijn voor hoe de wereld is en wordt ontworpen. Dat is een politieke verantwoordelijkheid, die in een democratisch bestel onderwerp van publieke discussie dient te zijn, vinden ook Bruce Mau en collega’s: “Massive Change roept op tot een breder publiek vertoog en grotere persoonlijke verantwoordelijkheid van ontwerpers voor hun projecten; tezelfdertijd zijn we opgetogen over de open source effecten van het culturele project ‘design’.” Eigenlijk zou elke politicus dit boek moeten lezen en zien hoezeer ontwerpers kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van een integrale visie op de samenhang tussen de zichtbare en onzichtbare componenten van complexe problemen.

 

 

(1) Zie Max Bruinsma, Chris Keulemans: ‘De Nieuwe Cultuur? De Nieuwe Economie!’, De Groene, no.32, augustus 2000.

Zie ook het interview van Max Bruinsma met Bruce Mau over Massive Change

 




max bruinsma