Mode(s) d'emploi
exhibition, Fund BKVB, Amsterdam, Summer 1999


Mode(s) d'emploi
Ontwerpen is een manier van communiceren geworden. Het gebruik is gegeven. De gebruiksaanwijzing wordt bekend verondersteld. Het gaat erom hoe het ontwerp wordt ingezet in de omringende visuele cultuur. De ontwerper is nu minder een 'aanwijzer', meer een ‘medegebruiker', een deelnemer. De 'gebruiksaanwijzing' is een reeks van 'wijzen van gebruik' geworden. Een manier van werken.  


International Jetset

De veertien ontwerpers die onder de voor veel interpretaties vatbare titel mode(s) d’emploi worden gepresenteerd, vormen geen welomschreven groep, maar hun toevallige ontmoeting in deze tentoonstelling levert wel een portret op van een generatie. Een jonge generatie ontwerpers, opgegroeid in de informatiemaatschappij en temidden van een explosief toenemend arsenaal van media. Ze zijn vanaf het begin vertrouwd met het centrale instrument van het laatste kwartaal van deze eeuw: de computer. Dat is één ding dat hen bindt: ze maken deel uit van de eerste generatie voor wie de computer vanzelfsprekend is.

Hun voorgangers waren pioniers, de eerste ontwerpers met de muis. Zij gebruikten hun nieuwe, krachtige instrument zoals iemand een nieuwe BMW gebruikt: kijken hoe hard’ie kan. In 1989 ontmoette ik een ontwerper die trots een fors boek omhoog hield, geheel op de computer gemaakt, en uitriep: “Dit is 5 Gigabyte!” Hij was nog bescheiden - het onderhuidse streven in die tijd, de tijd dat de horor vacui van Cranbrook furore maakte, was om te proberen de complete inhoud van een harddrive op één dubbele pagina te krijgen. Dat leidde tot exuberante beeldwoekeringen, eindeloze ‘layering’ , ‘rhizomatische’ complexiteit en het ‘deconstructivisme’ in het grafisch ontwerpen...

Dat is nu gedaan. De jongste generatie ontwerpers kent de computer als een vanzelfsprekend instrument en als medium. Ze hoeven niet meer te laten zien dat de computer er is, en hard kan. Ze hoeven niet meer uit te leggen wat het Internet is. Ze hoeven geen volstrekt nieuwe metaforen voor de nieuwe hypermedia te verzinnen. Het pionierswerk is gedaan - al blijft er nog veel te onderzoeken en te verfijnen. Zo komen ze terug op oude vragen: hoe structureer je informatie? wat is de rol van beeld? hoe verhouden zich inhoud en vorm? hoe verhouden zich tekst, beeld en accentuering?

Het eerste in het oog springende resultaat van die reflectie is een vergaande vereenvoudiging van het ontwerp - de rust lijkt weergekeerd op de pagina en op het beeldscherm. Men lijkt terug te grijpen op modernistische typografische modellen die tien jaar geleden hyper-ouderwets gevonden werden, op de vormgevings principes van de groot- en overgrootouders. Helvetica en Univers zijn zowat de modeletters van de late jaren negentig, en op de hipste dance-flyers staat 8-punts tekst in nette slanke kadertjes met veel wit eromheen.

Tegenover die ‘terugkeer’ naar ‘elementaire typografie’ staat, ogenschijnlijk diametraal, een verschuiving van de traditionele hiërarchie tussen tekst en beeld. Het beeld - en dan heb ik het niet alleen over ‘plaatjes’ - heeft sinds de opkomst van de computer een opmerkelijke evolutie doorgemaakt als informatiedrager. Het beeld is woord geworden, en het woord beeld. De typografische verbijzondering van een woord of een tekst heeft niet meer alleen functionele of decoratieve redenen, maar ook - en vooral - inhoudelijke. De vorm van de typografie stuurt niet zozeer de leesbaarheid in strikte zin, maar vooral de leesbaarheid van de interpretatie. Het modernistische motto Form Follows Function is terug bij: Form = Content.


DEPT

Voor de hier getoonde generatie is die ogenschijnlijke spanning tussen de spaarzaamheid van de modernistische typografie en een uitbundig beeldgebruik geen tegenspraak: voor hen is de grens tussen verbale taal en visuele taal diffuus geworden. Beeldcultuur en taal staan niet tegenover elkaar, maar zijn deel van elkaar, aspecten van een nieuwe multimedia cultuur in wording. De gelaagdheid van hun voorgangers heeft dan ook plaats gemaakt voor een meer uitgewogen benadering: tekst, beeld en structuur-accentuering overspoelen elkaar niet meer in een branding van data, maar vullen elkaar aan in nieuwe vormen van verbaal-visuele narratviteit.

Een parallel, meer formeel, aspect van die nieuwe multimedia cultuur is dat ‘stijl’ van zijn overkoepelende ideologische kanten is ontdaan, en een onderdeel is geworden van het areaal van inhoudelijke elementen waarmee een boodschap visueel kan worden ‘aangekleed’.  Wanneer dus het uiterlijk van een ontwerp van deze tijd lijkt terug te grijpen op de typografie van Wim Crouwel, of Emil Ruder, hoeft dat niet te betekenen dat de ontwerper Crouwel’s ideologische standpunt van ‘ruisvrije informatie overdracht’, of Ruder’s ‘eerlijkheid’ onderschrijft. Het kan zelfs zijn dat de ontwerper in kwestie nauwelijks een idee heeft van waar Ruder of Crouwel voor staan. 

Ik vind het bijkans ondenkbaar dat een ontwerper zou kunnen functioneren zonder kennis van deze en andere helden, - sic transit gloria mundi! - maar moet toch inzien dat voor een nieuwe generatie ontwerpers blijkbaar andere bronnen belangrijker zijn dan de gecanoniseerde Grote Namen van het grafisch ontwerpen. De ervaring die deze generatie heeft opgedaan - als kijker en gebruiker en als deelnemer en ontwerper - met televisie, computers, Internet, multimedia, muziek, reclame, en al die deel-media van de hedendaagse informatie- en entertainment maatschappij, is aanzienlijk breder dan die van hun voorgangers. Zij maakt een persoonlijke keuze tussen de mogelijke bronnen noodzakelijk, en die keuze kan anders uitvallen dan wat de oude garde voor onontbeerlijke basiskennis houdt.


Annelys de Vet

De in deze context al gauw opkomende term ‘televisie generatie’ is echter, evenals ‘computer generatie’, een te gemakkelijk stempel. Dat zijn oppervlakkige etiketten, die niets zeggen over de kwaliteit van de intellectuele en formele reflectie op die media en hun culturele en communicatieve contexten. Die kwaliteit, en dat moet maar eens met nadruk gezegd, is in de hier gepresenteerde groep ontwerpers van opmerkelijk hoog niveau. Ze zijn deel van de beeldcultuur en voegen er het hunne aan toe. Niet blindelings, maar weloverwogen, analyserend en argumenterend. 

Als er één woord is dat aan de basis staat van het werk van elk van deze ontwerpers, is het: context. De beeldenvloed van de één is niet een verhaal over de afzonderlijke plaatjes, maar over de context waaruit die beelden opduiken, en waarin ze, samen, weer opgaan. De typografische precisie van de ander is niet een terugkeer naar de absolute principes van de Baselse school, maar een stijlcitaat dat verwijst naar een complexe context van alleen ogenschijnlijk ‘ruisvrije’ mededelingen. 

Deze ontwerpen zijn ‘gebruiksgoed’ in de zin dat de lezer zelf, al lezend, een gebruiksaanwijzing moet vinden: binnen welke context vallen vorm en inhoud van dit ontwerp samen? Meer dan een raadselspelletje - dat zou wat kinderachtig zijn -, zijn deze ontwerpen ‘taalspellen’ in de zin van Lyotard: een spelen met betekenissen die op hun plaats vallen als men er de codes van herkent, de verbanden van doorziet. De hedendaagse bewoner van de informatie-maatschappij is een geroutineerde ‘lezer’ van zulke taalspellen geworden. De ervaring met de snel wisselende perspectieven van tv-soaps, de bizarre wendingen van reclames, de symbolische poëtiek van muziek clips, de springerige narrativiteit van het nieuws, de visuele hiërarchieën van krant en tijdschrift vormen de basis voor de contextuele verbanden in het werk van hedendaagse ontwerpers. De computer is het instrument om al die aspecten bijeen te brengen in bewegend en statisch beeld, in geluid en tekst, in interactief of lineair verband. Tegelijkertijd is diezelfde computer ook een medium, in de zin van McLuhan: een medebepalend deel van de boodschap. Met een variant op McLuhan’s verbinding van technologiën en het menselijk lichaam, kun je zeggen dat in de hedendaagse visuele cultuur de computer een extensie is van de verbeelding, van het voorstellingsvermogen.

Dat betekent dat het voor het gebruik van de computer als medium van bijkomend belang is in welke vorm of welk materiaal het ontwerp wordt uitgevoerd. Men is vaak geneigd de invloed van het medium computer vooral te zoeken in computer-eigen omgevingen als CD-ROMs, Internet en multimediale presentaties. Maar een fascinerend - en nieuw - aspect van de computer is dat het een instrument en een medium tegelijk is, dat in principe alle andere media kan incorporeren, of, voor degenen die hechten aan de eigenheid van de oude media, op die media kan parasiteren. In het laatste geval is de tentoonstelling mode(s) d’emploi een schoolvoorbeeld van mediaparasitisme: naar mijn stellige overtuiging vertegenwoordigt de hier getoonde generatie ontwerpers bij uitstek de multimediacultuur - en toch laat ze hier vrijwel uitsluitend drukwerk zien. Dat is geen paradox, het is een bewijs (wellicht uit het ongerijmde): hier gaat het om multimediaal drukwerk. Papieren communicatie die erop vertrouwt dat de lezer zijn of haar ervaring met andere media, met het hele complexe en samenhangende construct van de ‘laat-twintigste-eeuwse visuele cultuur’ meebrengt in het lezen en interpreteren van de gedrukte mededelingen. Dat associatievermogen aan te spreken, is de voornaamste gebruiksaanwijzing bij het werk van deze generatie jonge ontwerpers.


Mooren & Van der Velden





introductietekst voor:
Mode(s) d'emploi
tentoonstelling, Fonds BKVB,
Amsterdam, Zomer 1999

Ontwerpers in de tentoonstelling:

Ben Laloua
Thomas Buxó
Vanessa van Dam
Dept
International Jetset
Floor Koomen
Harmen Liemburg
Maureen Mooren
Femke Snelting 
Daniël van der Velden
Lonne Wennekendonk




max bruinsma