OPEN # 5
November 2003

Nieuw Engagement
in architectuur, kunst en vormgeving
Reflect #01, NAi Publishers, Rotterdam 2003,
ISBN 90-5662-347-8

Das war einmal.

 

De nieuwe NAI-reeks ‘Reflect’, een serie “boeken zonder vooringenomen standpunten”, wil voldoen aan een behoefte aan reflectie op metavraagstukken, die in vele andere boeken over architectuur niet of slechts zijdelings aan de orde komen. In zijn inleiding van het eerste deel, over engagement, meldt uitgever Simon Franke maar meteen de conclusie: “Engagement is moeilijk, zoveel wordt duidelijk na lezing van de artikelen in dit boek; veel moeilijker dan vroeger, dat wil zeggen in de jaren zestig/zeventig van de vorige eeuw.” 

Franke vat het goed samen: voor het merendeel der schrijvers in deze bundel vormen de jaren zestig het probleem van het hedendaags engagement. Zelden heb ik zo’n eensgezindheid gelezen tussen toch zeer verschillende auteurs met betrekking tot een toch voor velerlei uitleg vatbaar begrip. Die gelijkstemmigheid heeft minder te maken met de in het boek beschreven vormen van engagement – die verschillen aanzienlijk – maar meer met de algehele teneur van verreweg de meeste artikelen: ‘Na het postmodernisme is engagement als in de jaren zestig niet meer mogelijk. Dat engagement was immers gebaseerd op naïveteit en wij zijn niet naïef meer.’ Ik vat het even grof samen, maar dat is wat me na lezing van dit eerste deel van Reflect is bijgebleven.

In het openingsessay beschrijft René Boomkens het postmodernisme als de neurose van een generatie verwende leeghoofden, die in “nieuw engagement” een verfrissend gevoel van “nieuwe serieusheid” vinden. Op basis van zijn denkfout dat “engagement geen individuele keuze is, maar is de expressie van een collectieve betrokkenheid bij een cruciale beweging of ontwikkeling”, geeft Boomkens “het falende individu” nog één hoop: een nieuw soort collectivisme, dat eigenlijk een acceptatie inhoudt van de verdwijning van het individu zoals we dat dachten te kennen, in een geheel uit de schappen van de consumptiemaatschappij samengesteld soort collectieve individualiteit. Daartegenover staat de individuele skepsis van wat vroeger het ‘establishment’ heette, en dat nu gevormd wordt door de in hun eigen 60er-jaren engagement teleurgestelde babyboomers. De desillusie van deze ex-revolutionairen mondt uit in skepsis ten opzichte van elke vorm van enthousiasme en vreet dus de voedingsbodem van elk persoonlijk engagement aan. 

Boomkens maakt het vrij bont, maar zijn koppeling tussen het “falen” van het engagement van de jaren zestig en de daaruit voortvloeiende bijna-onmogelijkheid van engagement in het heden kom je voortdurend tegen in dit gezelschap, dat dan misschien ook niet toevalllig voor een groot deel uit (post-) babyboomers bestaat. Lieven de Cauter: “Misschien is ook het nieuwe engagement niet meer dan een trend” Hilde Heynen: “een thema dat lang genoeg verdwenen leek om zich nu als fris en nieuw voor te doen.” Ole Bouwman: “hoe de architectuur, na jaren van postmoderne vrijblijvendheid, van filosofische deconstructies en van digitale vormexperimenten, weer iets maatschappelijks kan betekenen.” De enige die een dappere poging doet om zonder postmoderne ironie de voorwaarden voor een hernieuwd engagement te formuleren, is de pre-babyboomer Henk Hofland, het journalistieke geweten van het engagement in de lage landen. Hij is ook de enige die een echte definitie geeft, en een nog steeds vrij  goed hanteerbare: “Engagement, in de oorspronkelijke betekenis, wil zeggen: het beredeneerd betrokken zijn bij de wereld waarin men leeft, het zich rekenschap geven van de menselijke situtatie en op grond daarvan: partij kiezen.” Helder. En hij concludeert: “Het nieuwe engagement ligt in [-] de schets voor een nieuwe utopie waarin om te beginnen de zelfstandig denkende mens zich weer zal bevrijden uit de gevangenis waarin hij zichzelf als consument heeft opgesloten.” 

Dat is een tegelijkertijd bemoedigende en ontmoedigende conclusie. Bemoedigend, omdat de oude man zich als vrijwel enige aansluit bij een actief kritische houding ten opzichte van de consumptiemaatschappij die men ook bij de jongste generatie aantreft, waar de tussengeneratie van babyboomers zich gedesillusioneerd neerlegt bij de onvermijdelijke overwinning van de shopping cultuur. Want ach, de utopie, het Blochiaanse ‘noch nicht’, het  vergezicht op een bevrijdde mens! Als uit de stukken van Hoflands junioren iets duidelijk wordt, dan is het dat we nu juist van waandenkbeelden als ‘utopie’ en ‘bevrijding’ bevrijd zouden zijn en dat engagement een geïnstitutionaliseerd consumptiegoed is geworden. Er lijkt weinig hoop dat Hoflands ‘gevangenen’ in opstand zullen komen. De ‘opstand der horden’ is verworden tot een horde lifestyle-opstandigen. Het ongemakkelijke engagement van de Benetton-generatie, zullen we maar zeggen. 

De institutionalisering van maatschappelijke betrokkenheid is niet alleen in de vorm van consumptie-idealisme een potentieel verstikkende factor voor het opbloeien van een ‘nieuw engagement’. In ons land is “engagement inmiddels binnengedrongen in alle facetten van de samenleving,” constateren Lucas Verweij en Ton Matton; “Het is gestold in verschillende overheden, in verenigingen en stichtingen, politieke partijen en subsidiefondsen. Stedelijke vernieuwing, veiligheidsbeleid, Postbus 51, het zijn allemaal semi-institutionele vormen van betrokkenheid, voortvloeiend uit een proces van maatschappelijke inbedding van engagement.” En meer in het bijzonder met betrekking tot de kunsten merkt Jeroen Boomgaard op: “Engagement is zo algemeen geworden in vorm en inhoud dat het zich moeiteloos leent voor een prestigieus bestaan in het officiële kunstcircuit.” Om er vervolgens aan te herinneren dat kunstinstituties en geëngageerde kunst altijd op zeer gespannen voet hebben gestaan.

Is er hoop? Is er echt sprake van ‘nieuw engagement’? Op basis van dit boek, zou ik het niet weten. Voor de intellectuele discussie is het natuurlijk goed dat er meer vragen worden opgeroepen dan beantwoord, maar ik had graag wat meer variatie gezien. Of een sprankje analyse van het hedendaagse engagement, in plaats van de zoveelste nagel aan de doodskist van het engagement van vroeger. Nu komt het er wat het heden betreft zo’n beetje op neer dat we het ook allemaal niet zo goed weten, maar als we niks doen wordt het een stuk minder gezellig, en daarom is ‘nieuw engagement’ best wel ok. Een wat armzalig vervolg op het ‘doemdenken’ van de jaren ’70, dat tenminste nog hoop op (radikale) verandering en verbetering bood. Is dit alles het gevolg van het postmoderne denken dat de ideologie heeft doodverklaard en de ironie tot nieuwe afgod uitgeroepen? Waarschijnlijk. Als de enige, die in het kader van een hernieuwd engagement het woord ‘bevrijding’ in de mond durft te nemen, een man van rond de tachtig is, dan vrees ik voor mijn generatiegenoten en vestig ik m’n hoop op de jongste generatie, die ironie en dedain voor ‘gelijkhebberige wereldverbeteraars’ van toen alleen als historisch verschijnsel kennen. Waarom zouden we blijven zeuren over een onverwerkt trauma met het ‘falen van ‘68’, als het heden ons dwingt om, zoals Hofland zegt, “partij te kiezen”. Die keuze uitstellen ten faveure van een eindeloos herkauwen van de teleurstelling in iets dat veertig jaar geleden zowel mooi als onmogelijk was, is erger dan verdringing; het is denial.




max bruinsma